ECLI:NL:RBDHA:2018:6927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaans echtpaar met beroep op verwestering en risico op eerwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaans echtpaar, dat een herhaalde asielaanvraag had ingediend. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond bestempelde. Het echtpaar, dat in Nederland verblijft, voerde aan dat zij bij terugkeer naar Afghanistan het risico lopen op eerwraak en dat zij geen netwerk meer hebben in hun thuisland. Eiseres stelde bovendien dat zij verwesterd is en daardoor een ernstig risico loopt bij terugkeer. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat het echtpaar niet aannemelijk had gemaakt dat zij in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank wees erop dat de eerdere asielaanvraag van het echtpaar al was afgewezen en dat de gestelde nieuwe feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.9207 en NL18.9209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

en
[eiseres], eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
mede namens hun minderjarige kind:
[kind], geboren op [geboortedatum kind] 2016
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluiten van 14 mei 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.9208 en NL18.9210, plaatsgevonden op 29 mei 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1995. Eisers hebben beiden de Afghaanse nationaliteit. Eisers zijn gehuwd en hebben op 9 mei 2018 een herhaalde asielaanvraag ingediend.
2. Eisers hebben eerder, op 27 oktober 2015, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij beschikking van 10 mei 2017. Volgens verweerder waren de gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig. Het door eisers daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 16 juni 2017 gegrond verklaard, met instandhouding van de rechtsgevolgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het daartegen door eisers ingediende hoger beroep bij uitspraak van 26 juli 2017 ongegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 10 mei 2017 in rechte komen vast te staan.
3. Het asielrelaas van eisers in deze procedure bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eisers stellen geen netwerk meer te hebben in Afghanistan;
- eisers stellen als Hazara risico te lopen bij terugkeer naar Afghanistan;
- eisers verwachten geen hulp van de Afghaanse autoriteiten bij terugkeer;
- eisers stellen dat eiseres een westerse leefwijze heeft aangenomen en
- eisers stellen dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd.
Daarnaast stelt eiseres dat zij na de afwijzing in het besluit van 10 mei 2017 psychische problemen heeft gekregen.
4. Verweerder stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat eisers in deze procedure geen documenten hebben overgelegd of verklaringen hebben afgelegd waarmee de ongeloofwaardigheid van de eerdere asielrelazen is weggenomen. De genoemde relevante elementen leiden volgens verweerder voorts niet tot de conclusie dat eisers in aanmerking komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eisers voeren aan dat zij bij terugkeer naar Afghanistan het reële risico op eerwraak lopen. Ook lopen zij risico omdat zij behoren tot de Hazarabevolkingsgroep. Zij hebben ook geen netwerk meer in Afghanistan. Eisers stellen voorts dat in Afghanistan sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU). Eiseres voert voorts aan dat zij verwesterd is en daarom een ernstig risico loopt bij terugkeer. Zij is sinds 25 oktober 2015 in Nederland en zij wil graag zelfstandig leven zoals dat in Nederland kan. In Nederland kan zij vrij en alleen over straat en kan zij studeren en werken. Zij wil zich niet langer onderwerpen aan de normen en waarden en het strenge geloof in Afghanistan. Zij zal daarom worden gezien als afvallige omdat zij zich bij terugkeer niet zal houden aan de religieuze eisen. Zij beroept zich voor haar standpunt op een stuk van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland van 14 mei 2018, een stuk van Vluchtelingenwerk Nederland van 9 maart 2018 en een stuk van de Commissie Strategisch Procederen van Vluchtelingenwerk Nederland. Van eiseres kan niet verwacht worden dat zij zich aanpast aan de heersende moraal en de waarden en normen in Afghanistan. Eiseres stelt daarnaast dat verweerder geen zorgvuldige beslissing heeft kunnen nemen omdat de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan in een zaak over verwesterde vrouwen, waarin de IND vragen van de Afdeling heeft beantwoord. Eisers verzoeken om deze reden om aanhouding van deze zaak totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zich aanpast aan de geldende traditionele normen in Afghanistan waar zij het overgrote deel van haar leven heeft gewoond. Dat eiseres in de drie jaar dat zij in Nederland heeft verbleven zelfstandig heeft kunnen sporten, boodschappen heeft gedaan en Nederlandse les heeft gevolgd, maakt dat niet anders. De enkele omstandigheid dat eiseres zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien vormt onvoldoende grond voor verlening van een asielvergunning.
6.2
Verweerder heeft voorts op goede gronden overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zodanig verwesterd is dat zij bij terugkeer naar Afghanistan zal worden gezien als afvallige. Niet is gebleken dat eiseres zich van de Islam heeft afgekeerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar wens om gebruik te willen blijven maken van de rechten en vrijheden die Nederland haar biedt, gerelateerd is aan (het ontbreken van) een godsdienstige overtuiging of dat dit haar zal worden toegedicht.
6.3
Verweerder heeft voorts kunnen concluderen dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht onvoldoende is voor de conclusie dat zij in Afghanistan zal worden vervolgd voor het overtreden van de heersende gebruiken. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat zij zich daadwerkelijk zal verzetten tegen de heersende normen in Afghanistan. Eiseres heeft in zeer algemene woorden gesteld dat zij haar leven zoals zij dat in Nederland heeft geleid, zou willen voortzetten. Daarmee onderscheid zij zich in onvoldoende mate van andere Afghaanse vrouwen die enige tijd in Nederland hebben verbleven.
6.4
Ten aanzien van de overige gronden van eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hieruit niet blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van de vorige asielprocedure. In de eerdere procedure is reeds in rechte vast komen te staan dat eisers asielrelaas over eerwraak en het ontbreken van een netwerk ongeloofwaardig is. Met betrekking tot de stelling van eisers dat in Afghanistan sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn verwijst de rechtbank naar de recente uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915). In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat hoewel de situatie in Afghanistan zorgelijk is, er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn.
7. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. De aanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.