Uitspraak
Ambtshalve beschikking van de kantonrechter betreffende afwezigheidsbewind
[beschermingsbewindvoerder] ,
[afwezige] ,
[plaats] .
Rechtbank Den Haag
Op 11 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een ambtshalve beschikking gegeven betreffende de opheffing van het afwezigheidsbewind. Dit bewind was ingesteld op 16 mei 1991 over het vermogen van een afwezig persoon, die laatstelijk woonachtig was in Den Haag maar inmiddels zonder bekende woon- en/of verblijfplaats is. De bewindvoerder, benoemd in 1991, had de taak om het vermogen van de afwezig persoon te beheren, dat bestond uit de opbrengst van onroerend goed dat op 16 september 1991 was verkocht. Na aftrek van de hypothecaire geldlening en verkoopkosten resteerde er een bedrag van € 32.237,28, waarover sindsdien bewind is gevoerd.
In een eerdere beschikking van 26 maart 2018 werd de bewindvoerder opgedragen om het resterende vermogen van de rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën. Op 17 mei 2018 heeft de bewindvoerder het bewijs van consignatie overgelegd, waaruit bleek dat er een bedrag van € 12.926,16 was gestort. Dit bedrag vertegenwoordigt het resterende deel van de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed. Aangezien nu al het vermogen waarop het bewind betrekking had in de consignatiekas is gestort, resteert er geen vermogen meer dat door de bewindvoerder beheerd dient te worden.
De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat het afwezigheidsbewind en de taak van de bewindvoerder zijn geëindigd. De beslissing werd gegeven door mr. A. Emmens en uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 11 juni 2018. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden, afhankelijk van de wijze van bekendmaking van de beschikking.