ECLI:NL:RBDHA:2018:6830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
6572083 EJ VERZ 18-60280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van afwezigheidsbewind na storting in consignatiekas

Op 11 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een ambtshalve beschikking gegeven betreffende de opheffing van het afwezigheidsbewind. Dit bewind was ingesteld op 16 mei 1991 over het vermogen van een afwezig persoon, die laatstelijk woonachtig was in Den Haag maar inmiddels zonder bekende woon- en/of verblijfplaats is. De bewindvoerder, benoemd in 1991, had de taak om het vermogen van de afwezig persoon te beheren, dat bestond uit de opbrengst van onroerend goed dat op 16 september 1991 was verkocht. Na aftrek van de hypothecaire geldlening en verkoopkosten resteerde er een bedrag van € 32.237,28, waarover sindsdien bewind is gevoerd.

In een eerdere beschikking van 26 maart 2018 werd de bewindvoerder opgedragen om het resterende vermogen van de rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën. Op 17 mei 2018 heeft de bewindvoerder het bewijs van consignatie overgelegd, waaruit bleek dat er een bedrag van € 12.926,16 was gestort. Dit bedrag vertegenwoordigt het resterende deel van de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed. Aangezien nu al het vermogen waarop het bewind betrekking had in de consignatiekas is gestort, resteert er geen vermogen meer dat door de bewindvoerder beheerd dient te worden.

De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat het afwezigheidsbewind en de taak van de bewindvoerder zijn geëindigd. De beslissing werd gegeven door mr. A. Emmens en uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 11 juni 2018. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden, afhankelijk van de wijze van bekendmaking van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
Zaaknr.: 6572083 EJ VERZ 18-60280
BM.nr.: CB 78445
11 juni 2018

Ambtshalve beschikking van de kantonrechter betreffende afwezigheidsbewind

De rechtbank te Den Haag heeft bij beschikking van 16 mei 1991

[beschermingsbewindvoerder] ,

[woonplaats] ,
[adres] ,
bewindvoerder,
benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van de afwezige:

[afwezige] ,

laatstelijk wonende te Den Haag,
thans zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geboren op [geboortedag] 1956 te [plaats] ,
rechthebbende,
uitsluitend met betrekking tot het onroerend goed gelegen aan de [adres] te
[plaats] .

Overwegingen

Het onroerend goed waarover het bewind is uitgesproken is op 16 september 1991 verkocht. Over het na aftrek van de hypothecaire geldlening en kosten van de verkoopopbrengst resterende bedrag van  32.237,28 is sedertdien bewind gevoerd door de bewindvoerder.
Bij beschikking van 26 maart 2018 heeft de kantonrechter de bewindvoerder opgedragen het vermogen van rechthebbende te storten in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën.
Op 17 mei 2018 heeft de bewindvoerder het bewijs van consignatie overgelegd. Er is een bedrag van € 12.926,16 gestort. Dit betreft het resterende deel van de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed.
Nu alle vermogen waarop het bewind betrekking had in de consignatiekas is gestort resteert geen door de bewindvoerder te beheren vermogen. De kantonrechter beschouwt het afwezigheidbewind en daarmee de taak van de bewindvoerder daarom als geëindigd.

Beslissing

De kantonrechter:
verstaat dat het hierboven vermelde afwezigheidbewind en daarmee de taak van de bewindvoerder voornoemd is geëindigd.
Gegeven door mr. A. Emmens, kantonrechter te Den Haag, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2018.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de
betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze
bekend is geworden.