In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die zijn opvangvoorzieningen per 6 juni 2018 van rechtswege beëindigd zag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee, heeft op 7 juni 2018 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en verzocht om voortzetting van zijn opvang. De verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), vertegenwoordigd door mr. A. Tardjopawiro, heeft op 8 juni 2018 een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft besloten om de mondelinge behandeling achterwege te laten vanwege de onverwijlde spoed van de zaak.
De verzoeker had op 14 mei 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 6 juni 2018 kennelijk ongegrond was verklaard. De verzoeker is op 7 juni 2018 uit de opvanglocatie verwijderd. Hij heeft aangevoerd dat hij recht heeft op opvang totdat zijn verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure is behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beëindiging van de opvang rechtsgevolgen heeft en dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de rechtsmiddelen die door verzoeker zijn ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de opvang in strijd is met de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en heeft de voorlopige voorziening toegewezen. Verweerder is opgedragen om de opvang van verzoeker voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.10778. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,-. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.