ECLI:NL:RBDHA:2018:6820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
18 / 4225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging opvang asielzoeker hangende beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die zijn opvangvoorzieningen per 6 juni 2018 van rechtswege beëindigd zag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee, heeft op 7 juni 2018 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en verzocht om voortzetting van zijn opvang. De verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), vertegenwoordigd door mr. A. Tardjopawiro, heeft op 8 juni 2018 een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft besloten om de mondelinge behandeling achterwege te laten vanwege de onverwijlde spoed van de zaak.

De verzoeker had op 14 mei 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 6 juni 2018 kennelijk ongegrond was verklaard. De verzoeker is op 7 juni 2018 uit de opvanglocatie verwijderd. Hij heeft aangevoerd dat hij recht heeft op opvang totdat zijn verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure is behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beëindiging van de opvang rechtsgevolgen heeft en dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de rechtsmiddelen die door verzoeker zijn ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de opvang in strijd is met de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en heeft de voorlopige voorziening toegewezen. Verweerder is opgedragen om de opvang van verzoeker voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.10778. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,-. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4225
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker meegedeeld dat zijn opvangvoorzieningen per 6 juni 2018 van rechtswege zijn geëindigd.
Verzoeker heeft daartegen op 7 juni 2018 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zijn opvangvoorzieningen worden gecontinueerd.
Verweerder heeft op 8 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, is een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege gebleven. [1]

Overwegingen

1. Verzoeker heeft op 14 mei 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 6 juni 2018 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. [2] Tevens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend ter voorkoming van uitzetting. [3]
2. Verzoeker is op 7 juni 2018 uit de opvanglocatie verwijderd.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op te dragen hem opvang te bieden. Daarbij heeft verzoeker aangevoerd dat hij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure in Nederland mag afwachten. Hij meent daarom ook recht te hebben op opvang. Verzoeker heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 januari 2018. [4]
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank en de voorzieningenrechter onbevoegd zijn, omdat verzoeker niet opkomt tegen een besluit maar tegen een feitelijke handeling: de uitvoering van de eerder van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen van het asielbesluit. Daartegen staan geen rechtsmiddelen open, aldus verweerder. De feitelijke beëindiging van de verstrekkingen is geen besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa of een met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker geen recht heeft op opvang, omdat hij niet behoort tot de in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) genoemde categorieën vreemdelingen die hiervoor in aanmerking komen.
5. Verzoeker heeft op grond van zijn asielaanvraag opvang genoten met de daarbij behorende verstrekkingen van verweerder. [5] Met de afwijzing en het verstrijken van de aan verzoeker gestelde vertrektermijn is dit recht geëindigd, tenzij verzoeker niet mag worden uitgezet ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of een rechterlijke uitspraak. [6]
6. Zoals verzoeker terecht naar voren heeft gebracht, mag hij in Nederland blijven in afwachting van de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening tegen de kennelijk ongegrondverklaring van zijn asielaanvraag. [7] In navolging van de door verzoeker genoemde uitspraak, wijst de voorzieningenrechter erop dat dit een gevolg is van de invoering van de Procedurerichtlijn. [8] In de Procedurerichtlijn wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een asielzoeker in afwachting van de uitkomst van een beroepsprocedure mag blijven in de lidstaat waar hij of zij bescherming zoekt. [9] Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de Vw aan de Procedurerichtlijn heeft de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat de vreemdeling in een situatie als deze ook een recht heeft op opvang. [10]
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat verzoeker ingevolge de Vw niet mag worden uitgezet en dat de opvang van verzoeker daardoor niet eindigt met de kennelijk ongegrondverklaring van zijn asielaanvraag. Dit geldt vooralsnog slechts tot het moment waarop de voorzieningenrechter oordeelt over het verzoek om voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure van verzoeker.
8. De beëindiging van de opvang van verzoeker heeft daarom weldegelijk rechtsgevolgen en is om die reden gelijk te stellen met een besluit. De rechtbank en de voorzieningenrechter zijn dan ook bevoegd om kennis te nemen van de door verzoeker ingestelde rechtsmiddelen. Nu verzoeker uit de opvang is verwijderd, heeft hij een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening tegen verweerder.
Uit het bovenstaande volgt verder dat de beëindiging in strijd is met de Rva 2005, zodat ervan uit moet worden gegaan dat deze in beroep geen stand zal houden.
9. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder wordt opgedragen om de opvang van verzoeker voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.10778.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 501,– (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 501,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen om de opvang van verzoeker voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.10778;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,- (vijfhonderdenéén euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.Procedurenummer NL18.10777
3.Procedurenummer NL18.10778
4.Zaaknummer Awb 18/444, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBDHA:2018:1550.
5.Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005
6.Artikel 5, eerste lid, van de Rva 2005
7.Artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000
8.Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013, artikel 46, achtste lid
9.Artikel 48, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn
10.Nota n.a.v. het verslag (TK 2014-2015, 34 088, nr 6, pagina’s 33 en 34).