ECLI:NL:RBDHA:2018:6797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
C/09/551536 / KG ZA 18-370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding met betrekking tot merkinbreuk en gebruik van de benaming 'Vestival'

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de besloten vennootschap Havensluis B.V. (hierna: Havensluis) samen met 010 Vision B.V. (gezamenlijk aangeduid als Havensluis c.s.) een verbod op de gedaagde om executiemaatregelen te nemen naar aanleiding van een eerder vonnis van 7 maart 2018. Dit vonnis gebiedde Havensluis c.s. om het gebruik van de benaming 'Vestival' te staken, met een dwangsom van € 1.000,- per overtreding per dag, tot een maximum van € 50.000,-. De gedaagde heeft echter gesteld dat Havensluis c.s. deze verplichtingen niet is nagekomen, en heeft daarop executiemaatregelen aangekondigd. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure de vraag te beantwoorden of de gedaagde recht heeft op de opgelegde dwangsommen en of de executiemaatregelen rechtmatig zijn.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Havensluis c.s. het vonnis heeft overtreden. De rechter oordeelt dat het gebruik van de benaming 'Vestival' door derden niet automatisch kan worden toegerekend aan Havensluis c.s. en dat er geen bewijs is dat Havensluis c.s. op enigerlei wijze betrokken was bij het gebruik van deze benaming door derden. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde niet kan aantonen dat Havensluis c.s. dwangsommen verschuldigd is, en dat de executiemaatregelen die de gedaagde heeft aangekondigd, onrechtmatig zijn.

Daarom heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Havensluis c.s. toegewezen, de gedaagde verboden om executiemaatregelen te nemen en hem veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 8 juni 2018 door mr. E.F. Brinkman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/551536 / KG ZA 18-370
Vonnis in kort geding van 8 juni 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAVENSLUIS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
010 VISION B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat: mrs. A.J. Verbeek en A.M. Verbrugge te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. L.J. Gravendeel te Hilversum.
Partijen zullen hierna ‘Havensluis’, ‘010 Vision’ (gezamenlijk: ‘Havensluis c.s.’) en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de akte overlegging producties van de zijde van Havensluis c.s.;
  • de per fax van 23 april 2018 ingediende vermeerdering van eis van de zijde van Havensluis c.s.;
  • het verzoek in incident om een provisionele voorziening van de zijde van Havensluis c.s., met producties;
  • het vonnis in incident van 26 april 2018, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 maart 2018 is geschorst tot en met 1 mei 2018;
  • de antwoordakte in het incident van de zijde van [gedaagde] met producties;
  • het vonnis in incident van 2 mei 2018, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 maart 2018 is geschorst tot en met 8 mei 2018;
  • de producties EP16 tot en met EP86 van de zijde van Havensluis c.s.;
  • de akte houdende overlegging producties van de zijde van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 8 mei 2018, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd;
  • het vonnis in incident van 8 mei 2018, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 maart 2018 is geschorst tot en met 29 mei 2018;
  • de akte van de zijde van [gedaagde] met producties;
  • de nadere akte van de zijde van [gedaagde] met producties;
  • de brief van 15 mei 2018 van de zijde van Havensluis c.s.;
  • het vonnis in incident van 24 mei 2018, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 maart 2018 is geschorst tot en met heden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In het tussen partijen op 7 maart 2018 gewezen vonnis in kort geding, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank als volgt besloten (hierna: het vonnis in kort geding):

5.1. gebiedt Havensluis c.s. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gebruik van de benaming VESTIVAL ter aanduiding van de door haar georganiseerde muziekevenementen en/of als (bestanddeel van een) handelsnaam te staken en gestaakt te houden;
(…)
5.3.
bepaalt dat bij overtreding van voormelde geboden de betreffende gedaagde een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per overtreding per dag, zulks met een maximum van in totaal € 50.000,-;”
2.2.
Het vonnis in kort geding is op 9 maart 2018 aan Havensluis c.s. betekend.
2.3.
Havensluis c.s. organiseert een muziekevenement dat zal plaatsvinden op 30 juni 2018. Dit jaarlijks terugkerende muziekevenement werd aanvankelijk georganiseerd onder de naam “Vestival” en thans onder de naam “Oh My! Music Festival”.
2.4.
Per e-mails van 14 maart 2018 heeft Havensluis c.s. aan een aantal websites die zich bezig houden met online ticketverkoop van tickets voor festivals, te weten festivalinfo.nl, festicket.nl alsmede Facebook verzocht op hun website niet (langer) de benaming “Vestival” te gebruiken in verband met het Oh My! Music Festival. Op 15 maart 2018 heeft Havensluis eenzelfde verzoek verzonden aan festivalfans.nl. Per brieven van 22 en 23 maart 2018 heeft Havensluis c.s. festivalfans.nl, festivalinfo.nl, viagogo.nl, festipedia.nl en partyflock.nl (wederom) verzocht het gebruik van de benaming “Vestival” te staken in verband met het Oh My! Music Festival.
2.5.
Onder meer op 19 maart 2018, 20 maart 2018, 21 maart 2018, 22 maart 2018, 23 maart 2018, 28 maart 2018 en 19 april 2018 heeft [gedaagde] Havensluis c.s. gesommeerd te voldoen aan het vonnis in kort geding. Tevens heeft [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van de dwangsommen.
2.6.
Op 22 maart 2018 heeft [gedaagde] ten laste van Havensluis c.s. executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING en de Belastingdienst.
2.7.
[gedaagde] heeft op 28 maart 2018 onder meer Altermedia B.V., festipedia, Festivalinfo, Guestzone, Freetix B.V. (de exploitant van de website www.partyscene.nl), Ticketswap en Tibbaa gesommeerd het gebruik van de benaming “Vestival” te staken. Daarbij heeft [gedaagde] tevens verwezen naar het tussen [gedaagde] en Havensluis c.s. gewezen vonnis in kort geding van 7 maart 2018 en opgemerkt dat de dwangsommen voor overtreding meermaals zijn aangezegd.

3.Het geschil

3.1.
Havensluis c.s. vordert na vermeerdering van eis samengevat - dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] verbiedt over te gaan tot de door hem bij exploot van 22 maart 2018 aangezegde executiemaatregelen en/of [gedaagde] beveelt met onmiddellijk ingang de door hem aangezegde executiemaatregelen te (doen) staken en gestaakt te houden;
[gedaagde] verbiedt derden aan te schrijven, dan wel te sommeren, dan wel anderszins te benaderen met een claim van merkinbreuk waarbij (al dan niet) verwezen wordt naar Havensluis en/of het tussen partijen op 7 maart 2018 gewezen vonnis in kort geding;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom aan Havensluis c.s. voor iedere dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan de vorderingen onder 1 en 2 te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling aan Havensluis c.s. van de door [gedaagde] op grond van het vonnis in kort geding van 7 maart 2018 ontvangen gelden, waaronder tevens de kosten van de tenuitvoerlegging;
subsidiair en meer subsidiair:
5. bepaalt dat de aangezegde dwangsommen worden opgeheven en/of de looptijd daarvan wordt opgeschort en/of wordt verminderd;
6. bepaalt dat [gedaagde] slechts tot executiemaatregelen mag overgaan nadat hij een door een Nederlandse bankinstelling afgegeven bankgarantie heeft gesteld aan Havensluis c.s.;
7. de onderhavige zaak verwijst naar de rechtbank, en de door [gedaagde] aangezegde executiemaatregelen schorst totdat in de bodemprocedure over de onderhavige zaak is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, voor zover van toepassing op voet van artikel 1019 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert Havensluis c.s. - samengevat - aan dat zij heeft voldaan aan haar verplichtingen uit het vonnis in kort geding. Zij heeft het gebruik van de benaming “Vestival” gestaakt, zowel op haar eigen website, als op haar pagina’s op sociale media. Ook heeft zij onverplicht derden verzocht dit gebruik te staken. De door [gedaagde] gemaakte schermopnamen (“
screenshots”), waaruit de schending van het vonnis in kort geding volgens [gedaagde] blijkt, zijn gemanipuleerd, worden herhaald gebruikt en/of bevatten geen datumnotatie. Bovendien is Havensluis c.s. niet verantwoordelijk voor het gebruik van de benaming “Vestival” door derden. Havensluis c.s. is daarom geen dwangsommen verschuldigd. Door de dwangsommen te executeren maakt [gedaagde] misbruik van bevoegdheid en handelt hij onrechtmatig. Ook berokkent [gedaagde] Havensluis c.s. schade door derden te sommeren het gebruik van de benaming “Vestival’ te staken en daarbij te verwijzen naar Havensluis c.s. en/of het vonnis in kort geding.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

Tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding (vordering 1, 3 en 5 tot en met 7)

4.1.
In dit kort geding draait het in de eerste plaats om de vraag of de door [gedaagde] aangezegde tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding dient te worden verboden. Aan de tenuitvoerlegging heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat (ook) op en na 17 maart 2018 het gebruik van de benaming “Vestival” is geconstateerd, zodat Havensluis c.s. dwangsommen is verschuldigd. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een groot aantal schermopnamen gemaakt van diverse websites, waarop het gebruik van de benaming “Vestival” zichtbaar is. Het gaat daarbij om schermopnamen van:
websites van derden;
metatags van de eigen website van Havensluis c.s. (www.ohmymusic.eu);
de pagina’s van Havensluis c.s. op sociale media.
4.2.
Ingevolge vaste jurisprudentie dient deze beoordeling plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Wil van verbeurte van dwangsommen sprake zijn moet het gaan om handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat die, mede gelet op de gronden waarop de veroordeling werd uitgesproken, een overtreding vormen van het vonnis (HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208 en HR 5 april 2002, NJ 2003, 356).
Ad i: gebruik “Vestival” op websites van derden
4.3.
[gedaagde] heeft schermopnamen overgelegd van de websites van Festipedia, Guestzone, Partyscene, Partyflock, Festivalinfo, Djguide, Viagogo, Festivalfans, Altermedia, Ticketswap, Tickets4u en Festicket, waarin de benaming “Vestival” wordt vermeld in verband met het door Havensluis c.s. te organiseren en jaarlijks terugkerende muziekevenement.
4.4.
Bij de beoordeling hiervan wordt vooropgesteld, dat het gebod in het vonnis in kort geding is gericht aan Havensluis c.s., zodat het gebruik van de benaming “Vestival” door derden in beginsel daar niet onder valt. Dit kan onder (bijzondere) omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien Havensluis c.s. voor dat gebruik aan die derden (na betekening) opdracht heeft gegeven, haar medewerking daaraan heeft verleend of anderszins daarover (directe) zeggenschap heeft.
4.5.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, kan uit het enkele feit dat het door Havensluis c.s. te organiseren muziekevenement op de websites van derden wordt genoemd, niet zonder meer worden afgeleid dat Havensluis c.s. met deze derden in een contractuele relatie staat of dat Havensluis c.s. (doorslaggevende) invloed heeft op de informatie die over het muziekevenement wordt geplaatst. Dat het mogelijk (en ook gebruikelijk) is dat voor (muziek)evenementen advertenties worden geplaatst, maakt dit niet anders. Havensluis c.s. heeft immers toegelicht dat deze websites tevens op eigen initiatief een agenda bijhouden van, en informatie verstrekken over aankomende (muziek)evenementen. Deze websites genereren hun inkomsten daarbij niet door de organisator van het evenement betaalde advertenties maar door de overige op de website aanwezige advertenties en de vele bezoekers. In dit kort geding zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken, waaruit volgt dat de benaming “Vestival” op de websites van deze derden in (na betekening gegeven) opdracht of met toestemming van Havensluis c.s. wordt gebruikt.
4.6.
Ook heeft Havensluis c.s. voldoende gemotiveerd weersproken dat de verkoop van de tickets voor “Oh My! Music Festival” door zogenaamde “
resellers”, waarbij (tevens) de benaming “Vestival” wordt gebruikt, in haar opdracht of met haar medewerking geschiedt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ongewenste doorverkoop van tickets voor (muziek)evenementen door derden al jarenlang een breder bekend probleem is en dat dit ook voor haar een doorn in het oog is. Havensluis c.s. heeft voorts toegelicht dat dergelijke doorverkoop zonder haar medewerking kan geschieden, omdat de “
resellers” (zoals iedere andere koper) zelf tickets inkopen of reserveren via de website van Havensluis c.s. en vervolgens zonder medeweten van Havensluis c.s. doorverkopen aan consumenten. Hiertegenover heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld. Dat Havensluis c.s. zeggenschap heeft over de informatie die op de websites van deze “
resellers” is geplaats over het door haar te organiseren muziekevenement, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden.
4.7.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in ernst kan worden betwijfeld of het gebruik van de benaming “Vestival” door voornoemde derden kan worden aangemerkt als een inbreuk op het vonnis van 7 maart 2018.
4.8.
De vraag of de brieven van Havensluis c.s. aan de derden met wie zij een directe (contractuele) relatie heeft met het verzoek het gebruik van de benaming “Vestival” te staken tijdig en voldoende dwingend waren, behoeft gezien het voorgaande geen beantwoording.
4.9.
Uit de stellingen van partijen is wel duidelijk geworden dat tussen Havensluis c.s. en de website www.tibbaa.com een directe (contractuele) relatie bestaat. De ticketverkoop van het “Oh My! Music Festival” verloopt immers vanaf de website www.ohmymusic.eu rechtstreeks via de website www.tibbaa.com. [gedaagde] heeft meerdere schermopnamen overgelegd, waarop is te zien dat ook ná 17 maart 2018 op de website www.tibbaa.com algemene voorwaarden vindbaar waren, waarin de benaming “Vestival” voorkomt. Havensluis heeft weersproken dat sprake is van een schending van het vonnis in kort geding, onder meer door erop te wijzen dat de benaming “Vestival” tijdig van de website www.tibbaa.com is verwijderd. Daartoe heeft Havensluis c.s. een schermopname overgelegd van de website van www.tibbaa.com, gedateerd 26 maart 2018 (12.15 uur), waarop is te zien dat de benaming “Vestival” op die website niet voorkomt en dat de gezochte pagina niet bestaat (EP19). De betreffende schermopnamen die [gedaagde] heeft gemaakt, dateren echter (ook) van ná 26 maart 2018 (12.15 uur), te weten 26 maart 2018 (23.14 uur), 28 maart 2018, 31 maart 2018, 3 april 2018 en 5 april 2018 (EPh32, EP8, GP5b4 en GP5b5). Volgens Havensluis c.s. (gesteund door een verklaring van hoofd IT van Tibbaa) zijn de schermafbeeldingen waarop [gedaagde] zich beroept dan ook onjuist.
4.10.
Hierbij heeft Havensluis c.s. toegelicht dat - ofschoon de informatie op de websites tijdig is aangepast - het mogelijk is dat [gedaagde] op het apparaat waarmee hij (of zijn advocaat) de website van www.tibbaa.com heeft bezocht (smartphone en/of computer), nog enige tijd een oudere versie van de content van de pagina heeft gezien, bijvoorbeeld als gevolg van de informatie die is opgeslagen in het (tijdelijk) geheugen van het apparaat waarmee de betreffende pagina werd bezocht of van de betreffende server (de zogenaamde “
cache”). Dit kan een verklaring zijn voor de elkaar tegensprekende schermopnamen die kort na elkaar zijn gemaakt door [gedaagde] , respectievelijk Havensluis c.s. Het gaat het bestek van het onderhavige kort geding te buiten om te onderzoeken op welke wijze deze “
cache”de schermopnamen exact hebben beïnvloed. De tegenstrijdigheid van de schermopnamen maakt evenwel dat met onvoldoende zekerheid vast staat dat sprake is van een schending van het vonnis in kort geding van 7 maart 2018.
4.11.
Daarbij komt dat Havensluis c.s. erop heeft gewezen dat de webpagina van www.tibbaa.com waarop de tickets voor “Oh My! Music Festival” verkocht worden, verwijst naar andere algemene voorwaarden, waarin de benaming “Vestival” niet is gebruikt. Het is voorstelbaar dat de ‘oude’ algemene voorwaarden, waarin de benaming “Vestival” wel werd vermeld, niet (direct) van de website www.tibbaa.nl zijn verwijderd. Dit behoeft niet onjuist te zijn, omdat er tickets met daarop “Vestival” zijn verkocht voordat het vonnis in kort geding van 7 maart 2018 werd gewezen en waarop de ‘oude’ algemene voorwaarden van toepassing zijn, die daarom raadpleegbaar moeten blijven. Zelfs indien de algemene voorwaarden met daarin de benaming “Vestival” ook op of na 17 maart 2018 nog vindbaar waren op www.tibbaa.com, staat derhalve niet vast dat sprake is van een schending van het vonnis in kort geding.
4.12.
Tevens heeft Havensluis c.s. erkend dat zij in een contractuele relatie staat tot Veronica TV. Veronica TV publiceert advertenties voor het door Havensluis c.s. te organiseren muziekevenement. Dat Veronica TV de benaming “Vestival” heeft gebruikt na betekening en ommekomst van de in het vonnis in kort geding bepaalde termijn is echter voorshands niet gebleken. De enige overgelegde schermopname die Veronica TV betreft (EP5f1), vermeldt weliswaar de benaming “Vestival”, maar is niet voorzien van een datumnotatie, zodat hieraan vooralsnog geen gevolgtrekkingen kunnen worden verbonden.
Ad ii: gebruik “Vestival” in metatags op www.ohmymusic.eu
4.13.
Ook heeft [gedaagde] betoogd dat op de website van Havensluis c.s. (www.ohmymusic.eu) zogenaamde metatags werden gebruikt, waarin de benaming “Vestival” voorkwam. Metatags zijn op de website zelf niet zichtbaar, maar zijn verwerkt in de broncode van een website en kunnen worden gebruikt om de vindbaarheid van een website te optimaliseren.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in ernst kan worden betwijfeld, of het gebruik van de benaming “Vestival” als metatag moet worden aangemerkt als een schending van het gebod in het vonnis in kort geding van 7 maart 2018 (vgl. onder andere het Interflora-arrest van het Europese Hof van Justitie van 11 september 2011, C‑323/09, ECLI:EU:C:2011:604). In elk geval is hierover een juridisch debat te houden en uit niets blijkt dat dit in de onderliggende procedure is gebeurd (het vonnis maakt daarvan geen gewag).
4.15.
Daarbij komt dat het gebruik van de metatag “Vestival” op of na 17 maart 2018 onvoldoende aannemelijk is geworden. Havensluis c.s. heeft dit ontkend en ook hier heeft zij een schermopname overgelegd van de broncode van haar website, gedateerd 23 maart 2018, waarop is te zien dat de metatag “Vestival” daarin niet voorkomt (EP24). De na die datum gemaakte schermopnamen door [gedaagde] , te weten van 25 en 26 maart 2018 (EP5h15, EP5h35 en EP5h50) tonen de metatag nog wel. Deze tegenstrijdigheid tussen de overgelegde schermopnamen wordt mogelijk verklaard door het reeds beschreven probleem met de “
cache”.Voor zover het gebruik van de benaming “Vestival” als metatag door Havensluis c.s. al een inbreuk op het vonnis in kort geding oplevert, is het gebruik van deze metatag derhalve onvoldoende gebleken.
Ad iii: gebruik “Vestival” op pagina’s van Havensluis c.s. op sociale media
4.16.
[gedaagde] heeft tevens schermopnamen gemaakt van de pagina’s van Havensluis c.s. op sociale media, waarop de benaming “Vestival” is vermeld (EP5f17 tot en met EP5f35 en GP5A). Met Havensluis c.s. is de voorzieningenrechter echter van oordeel, dat uit deze schermopnamen niet kan worden afgeleid dat zij dwangsommen verschuldigd is. Deze schermopnamen bevatten geen datumnotatie, terwijl Havensluis c.s. gemotiveerd heeft weersproken dat deze schermopnamen zijn gemaakt op of na 17 maart 2018. Havensluis c.s. heeft er immers terecht op gewezen, dat de door [gedaagde] toegekende bestandnamen van deze schermopnamen de datum 16 maart 2018 vermelden. Op 16 maart 2018 was de dwangsomveroordeling nog niet van kracht, zo staat tussen partijen vast.
4.17.
[gedaagde] heeft daarnaast schermopnamen gemaakt van de sociale media pagina’s van Havensluis c.s. die wel van een datumnotatie zijn voorzien en die zijn gemaakt op 18 maart 2018 (GP4) en 20 maart 2018 (EP5c1). Daarop is eveneens de benaming “Vestival” vermeld. Havensluis c.s. heeft echter eveneens schermopnamen overgelegd van haar social media pagina’s, gedateerd 14 maart 2018 (EP80) en 20 maart 2018 (EP21), waarop is te zien dat de benaming “Vestival” niet wordt gebruikt. Wederom is derhalve sprake van tegenstrijdige schermopnamen (die mogelijk worden verklaard door de “
cache”), zodat de door [gedaagde] gestelde schending van het vonnis in kort geding niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen.
4.18.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat Havensluis c.s. heeft betoogd dat zij aanzienlijke inspanningen heeft verricht om aan het vonnis in kort geding te voldoen, onder meer door de berichten op haar sociale media pagina’s en haar website waarin de benaming “Vestival” voorkwam te verwijderen (waarbij zij is teruggegaan tot berichten uit 2014) en derden te verzoeken het gebruik van de benaming “Vestival” eveneens te staken. Indien in een bodemprocedure wel kan worden vastgesteld dat producties GP4 en EP5c1 schendingen opleveren van het vonnis in kort geding, zijn die schendingen van ondergeschikt belang en het gevolg van een vergissing, aldus Havensluis c.s. Mede nu de dwangsom in het vonnis in kort geding niet is gesteld op een gedeeltelijke overtreding van het gebod, kan dit voor de bodemrechter aanleiding zijn om de eventueel verbeurde dwangsommen slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
Slotsom
4.19.
Het voorgaande leidt tot de voorlopige slotsom dat de door [gedaagde] gestelde overtredingen van het vonnis in kort geding, niet als overtredingen kunnen worden aangemerkt, althans dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of Havensluis c.s. dwangsommen is verschuldigd (en zo ja, tot welk bedrag). Het is aan de bodemrechter om een definitief oordeel te vellen. Naar het voorlopig oordeel is het treffen van verdere executiemaatregelen (waaronder het uitwinnen van het gelegde beslag) op de door [gedaagde] aangevoerde overtredingen echter op dit moment als onrechtmatig te kenschetsen. Dat betekent dat het door Havensluis c.s. gevorderde verbod daartoe voor toewijzing in aanmerking komt, met dien verstande dat aanleiding bestaat het verbod te beperken tot de tot op heden gestelde overtredingen. Vordering 1 zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals hieronder vermeld. Havensluis c.s. heeft bij deze vordering een voldoende spoedeisend belang, gelet op de reeds door [gedaagde] geïnitieerde executie. De gevorderde dwangsom (vordering 3) zal eveneens worden toegewezen op de hieronder vermelde wijze. De dwangsom zal worden gematigd en daaraan zal tevens een maximum wordt verbonden.
4.20.
Dit betekent dat de subsidiaire vorderingen (vorderingen 5 tot en met 7) geen bespreking behoeven.
Verbod aanschrijven derden (vordering 2)
4.21.
Havensluis c.s. heeft tevens gevorderd dat [gedaagde] wordt verboden derden aan te schrijven en hen - al dan niet onder verwijzing naar Havensluis c.s. en/of het vonnis in kort geding - te sommeren het gebruik van de benaming “Vestival” te staken. Volgens Havensluis c.s. is deze handelswijze van [gedaagde] schadelijk voor haar goede reputatie.
4.22.
Deze algemeen geformuleerde vordering van Havensluis c.s. is niet toewijsbaar. Hoewel het vonnis in kort geding slechts partijen bindt, staat het [gedaagde] vrij om derden te sommeren het gebruik van zijn merk “Vestival” te staken, indien hij meent dat die derden zich schuldig maken aan een merkinbreuk. Dat [gedaagde] niettemin een onrechtmatige daad pleegt jegens Havensluis c.s. door derden aan te schrijven en daarbij te verwijzen naar Havensluis en/of het vonnis in kort geding, heeft zij onvoldoende concreet toegelicht. Vordering 2 zal daarom worden afgewezen.
Terugbetaling ontvangen gelden (vordering 4)
4.23.
Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] als gevolg van de tenuitvoerlegging gelden heeft ontvangen, is de gevorderde terugbetaling van die gelden niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.24.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.25.
De kosten aan de zijde van Havensluis c.s. zullen aan de hand van artikel 1019h Rv worden begroot (vgl. Hof Den Haag 29 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP9443 en Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1431). Havensluis c.s. heeft een bedrag van € 29.340,76 aan advocaatkosten aangevoerd en gespecificeerd. Mede gelet op de Indicatietarieven in IE-zaken 2017 (hierna: de indicatietarieven) voor deze qua complexiteit normale zaak, komen deze kosten de voorzieningenrechter onredelijk en onevenredig voor. De kosten aan de zijde van Havensluis c.s. zullen daarom worden begroot op € 15.707,--, bestaande uit € 15.000,-- aan advocaatkosten (conform het maximum in de indicatietarieven), € 81,-- aan kosten voor de dagvaarding en € 626,-- aan griffierecht.
4.26.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De voorzieningenrechter zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het liquidatietarief. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] over te gaan tot de door hem bij exploot van 22 maart 2018 aangezegde executiemaatregelen op grond van tot op heden gestelde overtredingen van het vonnis in kort geding van 7 maart 2018, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per keer en/of per dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van in totaal € 50.000,--;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Havensluis c.s. tot op heden begroot op € 15.707,--, en op € 157,-- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 81, in geval van betekening, steeds vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2529