ECLI:NL:RBDHA:2018:6680
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot afgifte van documenten door de Staat afgewezen wegens gebrek aan bewijs van bestaan
Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiser vorderde de Staat te veroordelen om documenten te overhandigen die zouden aantonen dat de bevoegdheid van de minister van Veiligheid en Justitie was overgegaan naar de minister voor Rechtsbescherming, en dat de portefeuilleverdeling rechtsgeldig was bekrachtigd. De eiser stelde dat de benoeming van mr. E.J. van der Molen tot plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline niet rechtsgeldig was, omdat deze benoeming door de minister voor Rechtsbescherming was gedaan, terwijl volgens de Advocatenwet de minister van Veiligheid en Justitie daartoe bevoegd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat alle relevante stukken aan de eiser had verstrekt en dat er geen bewijs was dat er aanvullende documenten bestonden die de vordering konden onderbouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de gevraagde stukken bestonden, en dat de vordering van de eiser om deze documenten te verkrijgen daarom moest worden afgewezen. De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.606,00 werden begroot, inclusief advocaatkosten en griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in rechtszaken en de verantwoordelijkheden van de partijen om hun claims te onderbouwen met voldoende bewijs. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.