In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig beroepsmilitair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de 'Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie', welke was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van 1987 tot 2004 als planner werkzaam was in een spuiterij waar met chroom VI werd gewerkt. Eiser heeft betoogd dat hij, net als andere medewerkers, recht heeft op een tegemoetkoming, omdat hij gedurende zijn werkzaamheden blootgesteld is geweest aan chroom VI houdende stoffen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het is vastgesteld dat eiser gedurende zijn werkzaamheden gemiddeld anderhalf uur per dag in de spuiterij aanwezig was, waar hij blootgesteld werd aan chroom VI. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de tegemoetkoming door verweerder niet voldoende gemotiveerd was en dat de situatie van andere medewerkers, die wel een tegemoetkoming ontvingen, niet adequaat was meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiser een tegemoetkoming van € 5.000,- toe te kennen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,33, inclusief het griffierecht van € 168,-.