ECLI:NL:RBDHA:2018:6641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming voor slachtoffers blootstelling aan chroom VI houdende stoffen binnen defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig beroepsmilitair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de 'Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie', welke was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van 1987 tot 2004 als planner werkzaam was in een spuiterij waar met chroom VI werd gewerkt. Eiser heeft betoogd dat hij, net als andere medewerkers, recht heeft op een tegemoetkoming, omdat hij gedurende zijn werkzaamheden blootgesteld is geweest aan chroom VI houdende stoffen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het is vastgesteld dat eiser gedurende zijn werkzaamheden gemiddeld anderhalf uur per dag in de spuiterij aanwezig was, waar hij blootgesteld werd aan chroom VI. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de tegemoetkoming door verweerder niet voldoende gemotiveerd was en dat de situatie van andere medewerkers, die wel een tegemoetkoming ontvingen, niet adequaat was meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiser een tegemoetkoming van € 5.000,- toe te kennen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,33, inclusief het griffierecht van € 168,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2925

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van den Broek),
en

de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Engels Linssen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in de ‘Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie’ (hierna: Coulanceregeling) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is in de periode van 1987 tot 2004 als beroepsmilitair in dienst geweest bij verweerder. Hij heeft in deze periode de laatste acht jaar gewerkt als planner op de afdeling [afdeling 1] op [plaats] . Eiser lijdt aan allergisch contacteczeem en polyneuropathie.
2. Verweerder heeft in bezwaar het besluit gehandhaafd dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in de Coulanceregeling.
Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden, omdat:
- eiser niet heeft gewerkt in een functie als omschreven in bijlage 1 bij de Coulanceregeling;
- en voorts niet aannemelijk is dat eiser tijdens de werkzaamheden als planner gedurende een jaar lang is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen.
3. Eiser heeft in beroep zijn werkzaamheden nogmaals toegelicht. Hij is van 1987 tot 2004 werkzaam geweest op [plaats] , op de afdeling [afdeling 2] . De laatste acht jaar was eiser werkzaam als planner op de afdeling [afdeling 1] . Op deze [plaats] stonden tanks gestationeerd en was een grote spuiterij waarin dagelijks met Chroom VI werd gewerkt. In de functie van planner was eiser regelmatig in de spuiterij aanwezig voor zijn werkzaamheden. Een vast onderdeel van de werkzaamheden van eiser betrof het doornemen van de aanstaande werkzaamheden met de afdeling. Eiser was hiervoor dagelijks gemiddeld anderhalf uur aanwezig op de werkplaats van de spuiterij zonder beschermende kleding of andere voorzorgsmaatregelen. Deze werkzaamheden vonden plaats naast de voertuigen die werden geschuurd en overgespoten. Eiser stelt dat hij gelet op de werkzaamheden voldoet hij aan de norm van artikel 2.2 van de Coulanceregeling. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij verwezen naar de situatie van guards die wel een tegemoetkoming hebben ontvangen.
4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser lijdt aan allergisch contacteczeem en polyneuropathie, als genoemd in categorie 2 en 4 van bijlage II bij de Coulanceregeling. Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat de functie van eiser niet is opgenomen in bijlage I. Wel in geschil is of aannemelijk is dat tijdens het verrichten van werkzaamheden als planner voor de spuiterij gedurende de periode van 1996 tot 2004 gedurende een periode van minimaal een jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
5.2.
Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij als planner voor de spuiterij, de functie die hij gedurende acht jaar heeft uitgeoefend, per werkdag gedurende ongeveer anderhalf uur in de werkruimte aanwezig was en zijn werkzaamheden voor het overige op kantoor uitvoerde. De werkruimte was de ruimte waarin de vrachtwagens en andere vervoermiddelen stonden voor- en nadat zij gespoten werden in de spuitcabines. In de werkruimte werden de wagens geschuurd en dampten deze ook uit nadat ze gespoten waren. Gedurende de anderhalf uur dat eiser in de werkruimte aanwezig was, werd ook aan de vrachtwagens en andere vervoersmiddelen gewerkt. Dit houdt in dat de wagens in de cabine met chroom VI houdende stoffen werden geverfd en dat de wagens in de werkruimte werden geschuurd waarbij chroom VI houdende stoffen vrijkwamen. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij tijdens die verf- en/of schuurwerkzaamheden, dan wel kort daarna, in de werkruimte aanwezig was om zijn werkzaamheden te verrichten.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder in gevallen waarin medewerkers niet zelf hebben gewerkt met chroom VI houdende stoffen maar wel aanwezig waren in ruimtes waarin met die stoffen werd gewerkt, heeft aangenomen dat zij zijn blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen. Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar de situatie van twee guards, die ten tijde van de werkzaamheden met chroom VI houdende stoffen patrouilleerden in die ruimtes, of vlak daarna, als voertuigen nog aan het uitdampen waren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de guards, in algemene zin, er vanuit is gegaan dat deze per dag tweeënhalf uur met de chroom VI houdende stoffen in aanraking zijn gekomen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt echter dat een van de guards zelf heeft verklaard dat hij per dag ongeveer anderhalf uur in de werkruimte aanwezig was. Deze guard heeft van verweerder wel een tegemoetkoming ontvangen. Verweerder heeft niet kunnen aangeven wat het relevante verschil tussen deze guard en eiser is ten aanzien van de blootstelling aan chroom VI houdende stoffen. De beroepsgrond slaagt.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de motivering de afwijzing van de tegemoetkoming niet kan dragen. Daarnaast is het besluit niet zorgvuldig voorbereid nu de situatie van de guards niet afdoende bij de besluitvorming is betrokken. Het beroep van eiser zal gegrond verklaard worden.
5.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat eiser in aanraking is gekomen met chroom VI houdende stoffen, hij een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan doen gelet op de duur en frequentie van de blootstelling, en hij een ziekte heeft die wordt genoemd in bijlage 2 van de Coulanceregeling, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank bepaalt dat eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van € 5.000,-. De aandoening van eiser, allergisch contacteczeem, valt onder categorie 2 uit bijlage 2 van de Coulanceregeling. Op grond van artikel 2.4 van de Coulanceregeling, bedraagt de tegemoetkoming in dit geval het daaraan gekoppelde bedrag van € 5.000,-.
6. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep, bestaande uit de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand, de reis- en verblijfkosten van in totaal € 498,56 en verletkosten van € 692,30.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Gelet op artikel 1, onder c, van het Bpb komen de reis- en verblijfkosten voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft zijn reiskosten begroot op € 386,96, zijnde twee maal 691 kilometer à € 0,28 per kilometer. Zijn verblijfkosten heeft eiser begroot op € 111,20, zijnde twee hotelovernachtingen van € 65,80. De rechtbank is van oordeel dat eisers reiskosten in overeenstemming zijn met de vergoeding die op grond van het Bpb kan worden verleend en veroordeelt verweerder in deze kosten. Ten aanzien van de verblijfkosten overweegt de rechtbank dat deze op grond van artikel 1, onder c, van het Bpb, in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, niet hoger kunnen zijn dan € 37,85 per dag. Nu naar het oordeel van de rechtbank één overnachting, gelet op de afstand tussen eisers woonplaats en de rechtbank, noodzakelijk was, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van de verblijfkosten tot een bedrag van € 37,85.
Eiser heeft tevens verzocht om vergoeding van € 692,30 aan verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting (3 dagen). De rechtbank overweegt dat eiser dit bedrag heeft onderbouwd middels een verwijzing naar een recente loonstrook. De rechtbank stelt het bedrag aan verletkosten vast op € 461,52, zijnde twee verlofdagen, tot betaling van welke kosten verweerder zal worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank was het opnemen van twee verlofdagen voldoende om de zitting te kunnen bijwonen.
Het totale bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedraagt € 1.888,33 (€ 1002,- + € 386,96 + € 37,85 + € 461,52).
7. Verweerder dient ook het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser in aanmerking komt voor een
tegemoetkoming als bedoeld in de Coulanceregeling ten bedrage van € 5.000,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,33;
  • bepaalt dat verweerder eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzitter, mr. A.E. Dutrieux en mr. A.G.J. van Ouwerkerk, leden, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wettelijk kader
Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Coulanceregeling)
Artikel 2.1 van de Coulanceregeling:
Aan de werknemer die in zijn hoedanigheid als werknemer heeft gewerkt met chroom VI houdende stoffen inclusief het bewerken van materialen waarop chroom VI houdende stoffen zijn aangebracht, wordt op zijn aanvraag een tegemoetkoming ineens verleend, indien hij:
1. in totaal gedurende de periode van minimaal een jaar werkzaam is geweest in een in de bijlage I omschreven functie of functies of werkzaamheden en daadwerkelijk met chroom VI houdende stoffen heeft gewerkt;
2. lijdt aan één of meerdere in de bijlage II omschreven aandoeningen;
3. niet eerder een bedrag heeft ontvangen in verband met blootstelling aan chroom VI houdende stoffen, dan wel een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan € 15.000; en
4. meewerkt aan een geneeskundig onderzoek zoals bedoeld in artikel 3.2, derde lid, door het ABP of de door haar aangewezen personen of instellingen.
Artikel 2.2 van de Coulanceregeling:
Onder de in artikel 2.1, eerste lid bedoelde functie wordt mede verstaan die functie of werkzaamheden waarvan het aannemelijk is dat bij het verrichten van arbeid als werknemer voor defensie in totaal gedurende een periode van minimaal een jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Artikel 2.4 Hoogte tegemoetkoming
De tegemoetkoming bedraagt:
1. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 1 uit bijlage II: € 15.000;
2. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 2 uit bijlage II: € 5.000;
3. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 3 uit bijlage II: € 7.500;
4. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 4 uit bijlage II: € 3.000;
5. bij een combinatie van meerdere aandoeningen uit meerdere categorieën uit bijlage II: het bedrag bijhorende bij de hoogste categorie waartoe de aandoening van de werknemer behoort;
Toelichting
1. Algemeen
Deze tijdelijke regeling is een tegemoetkomingsregeling, waarbij de tegemoetkoming wordt gegeven vanwege een voorstelbare relatie tussen de werkzaamheden met chroom VI houdende stoffen die zijn verricht binnen defensie, en de aandoening waaraan de werknemer of gewezen werknemer op dit moment lijdt en waardoor kan worden aangenomen dat hij schade heeft.
Toelichting artikel 2.2 van de Coulanceregeling:
Niet is uit te sluiten dat de functies genoemd in bijlage I niet alle functies omvatten van (voormalige) werknemers die hebben gewerkt met chroom VI houdende stoffen en aan die stoffen zijn blootgesteld. Daarbij kan ook gedacht worden aan functies of werkzaamheden, waarvan uit de functienaam of functieomschrijving niet blijkt dat men gedurende een langere periode is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, maar dat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de plaats waar de (voormalig) werknemer zijn werkzaamheden verrichtte of dat men bijvoorbeeld wel werkte als spuiter of plaatbewerker, maar dit niet zijn normale functie was. Het artikel stelt als voorwaarde dat aannemelijk is dat de (voormalig) werknemer tijdens het verrichten van arbeid is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen gedurende de periode van een jaar of meer. De coulance bestaat daarin dat (voormalige) werknemers niet hard hoeven aan te tonen dat ze een relevant arbeidsverleden hebben. Voor de vaststelling van die `aannemelijkheid' zal de (voormalig) werknemer wel bij de aanvraag enige gegevens moeten verstrekken waardoor het relevante arbeidsverleden aannemelijk wordt. Dat omvat de functies waarin de aanvrager gedurende welke periode werkzaam is geweest en blootgesteld is geweest aan chroom VI houdende stoffen, welke taken en werkzaamheden zijn verricht en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht. Dat is essentieel om snel erkenning te geven aan die (voormalige) werknemers die dat behoeven. Defensie zal als werkgever vervolgens het nodige onderzoek verrichten naar het arbeidsverleden.
BIJLAGE II AANDOENINGEN.
(…)
CATEGORIE 2 (overige aandoeningen met sterke aanwijzingen op basis van het NCvB rapport)
  • Allergisch contacteczeem veroorzaakt door chroom VI
  • Allergisch beroepsastma veroorzaakt door chroom VI
  • Chroomzweren
  • Neusseptumperforatie
(…)
CATEGORIE 4 (overige aandoeningen met beperkte aanwijzingen op basis van het NCvB rapport)
• Immunologische aandoeningen anders dan allergie