ECLI:NL:RBDHA:2018:6593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van artikel 4:6 Awb en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Jemenitische man. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 21 februari 2018, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de gronden die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd, niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling was genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Spanje geen opvang heeft gekregen en dat hij medische klachten heeft, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om de aanvraag opnieuw te beoordelen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9036, plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij heeft op 21 februari 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 21 augustus 2017, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 11 oktober 2017 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje, ingevolge Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening), verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 november 2017 is het hiertegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard. Op 15 november 2017 is eiser overgedragen aan de autoriteiten van Spanje.
2. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij terug naar Nederland is gegaan, omdat zijn asielaanvraag in Spanje niet is behandeld. Hij heeft niets gekregen, zijn paspoort is kwijtgeraakt en hij moest op straat leven. Bij aankomst op het vliegveld is eiser gelijk op straat gezet. Eiser heeft foto’s gemaakt van de periode dat hij op straat leefde. Hij heeft tot drie keer contact opgenomen met de UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), maar zij konden niets voor hem doen. Voorts verklaart eiser dat hij nog steeds klachten aan zijn oog heeft, maar daarvoor geen behandeling heeft gekregen.
3. Verweerder heeft de aanvraag, onder verwijzing naar het besluit van 11 oktober 2017, niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eerdere asielaanvraag van eiser is niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Hetgeen eiser aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd, wordt niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid en leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Nederland heeft bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Nu eiser de gronden van zijn beroep tijdig heeft ingediend, ziet de rechtbank geen grond voor de stelling dat eiser onvoldoende tijd en ruimte is geboden om het beroep aan te vullen. Daarbij komt dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn beroepsgronden ter zitting nader toe te lichten.
6.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) vloeit voort dat bestuursrechters het zogenoemde ne bis-beoordelingskader in vreemdelingenzaken niet langer toepassen en dat de bestuursrechter het besluit voortaan als uitgangspunt moet nemen bij zijn toetsing en niet meer uit zichzelf zal beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Nu verweerder de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
6.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In de eerdere asielprocedure van eiser is reeds geoordeeld dat niet is gebleken dat ten aanzien van Spanje niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij uitspraak van de Afdeling van 16 november 2017 is dit oordeel onherroepelijk geworden. In hetgeen eiser in de huidige procedure heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Zo heeft eiser niet onderbouwd dat in Spanje sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Hoewel eiser heeft verklaard foto’s in zijn bezit te hebben waaruit blijkt dat hij in Spanje op straat heeft geleefd, heeft hij deze foto’s niet overgelegd. Bovendien dient eiser zich in het geval hij meent dat Spanje hem in strijd met Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) geen opvang heeft geboden bij de Spaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties te beklagen. Eiser heeft verklaard dat hij drie keer tevergeefs hulp heeft gezocht bij het UNHCR, maar niet is gebleken dat hij bij de Spaanse autoriteiten over de opvangvoorzieningen heeft geklaagd noch dat de autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen. Bovendien hebben de Spaanse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd eisers asielverzoek in behandeling te nemen. Het claimakkoord als zodanig geeft er ook blijk van dat in Spanje een asielaanvraag van eiser in behandeling is, nu hieraan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening ten grondslag is gelegd. Niet is derhalve gebleken dat Spanje eisers asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen dan wel na overdracht niet in behandeling zal nemen.
Wat betreft eisers medische klachten, heeft als uitgangspunt te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Hij is hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen algemene landeninformatie hieromtrent overlegd en heeft ook niet middels zijn verklaringen aannemelijk gemaakt dat hij in Spanje geen medische behandeling heeft verkregen terwijl hij hierom wel heeft verzocht.
6.5.
In beroep voert eiser aan dat hij gehuwd is met een Jemenitische vrouw die woonachtig is in Nederland. Met het overleggen van een niet vertaald document heeft eiser dit huwelijk echter niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast blijkt ook niet uit eisers verklaringen dat hij getrouwd is, nu hij in het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard dat hij ongehuwd is. Het gestelde huwelijk van eiser is daarom ook niet aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.