ECLI:NL:RBDHA:2018:657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
C/09/530589 / HA ZA 17-412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van scholen en bevorderingsbeslissingen in het onderwijs

In deze zaak vorderen ouders van een leerling een verklaring voor recht dat de school toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens hen en hun kind, door geen passend onderwijs aan te bieden. De ouders stellen dat de school de onderwijsbehoefte van hun hoogbegaafde zoon niet tijdig heeft onderkend en hem onterecht heeft bevorderd naar een lager niveau. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de bevorderingsbeslissing van de leerling uitvoerig behandeld. De ouders hebben aangevoerd dat de school niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het ondersteuningsplan en het schoolondersteuningsprofiel. De school heeft echter betoogd dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen en dat de bevorderingsbeslissing is genomen op basis van de werkhouding en de behaalde resultaten van de leerling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat de bevorderingsbeslissing op juiste gronden is genomen. De vorderingen van de ouders zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/530589 / HA ZA 17-412
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van

1.[ouder sub 1] ,

2.
[ouder sub 2],
in dezen handelende namens henzelf en als ouders van de minderjarige [de leerling],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.A. Hoen te Alphen aan den Rijn,
tegen
de stichting
[school],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.D. Boulassel te Leiden.
Partijen zullen hierna [ouders] (in meervoud) en [school] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 april 2017 met producties 1 tot en met 26;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 18;
  • het tussenvonnis van 26 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 december 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van comparitie van 1 december 2017 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Van deze gelegenheid hebben [ouders] bij brief van 22 december 2017 gebruik gemaakt. [school] heeft bezwaar gemaakt tegen deze reactie, voor zover het betreft de opmerkingen ten aanzien van de zomerschool en de inspanningen aan de zijde van [school] in het schooljaar 2014-2015.
Zoals per e-mailbericht van 8 januari 2018 aan partijen is medegedeeld, zal de rechtbank het proces-verbaal van comparitie lezen met inachtneming van de door [ouders] gemaakte opmerkingen onder ‘In reactie op het proces-verbaal’ en het overige buiten beschouwing laten.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In groep 8 van de basisschool is aan de zoon van [ouders] , [de leerling] (hierna: [de leerling] , het schooladvies vmbo-tl (mavo) gegeven.
2.2.
Op 13 maart 2012 is [de leerling] op initiatief van [ouders] onderzocht door [A] (hierna: [A] ), werkzaam als toegepast cognitief psycholoog. Hiervan heeft [A] op 9 maart 2012 een psychologisch rapport uitgebracht.
2.2.1.
Als reden van onderzoek vermeldt het psychologisch rapport:
“(…) [de leerling] [rb.: [de leerling] ] heeft van school een VMBO-t / HAVO advies gekregen, hierbij is [de leerling] met name beoordeeld op zijn leesniveau. Zowel vader als moeder hebben het idee dat [de leerling] HAVO aan kan en (…) later eventueel kan doorstromen naar het VWO. Ouders willen graag weten welke keus er gemaakt moet worden ten aanzien van het vervolgonderwijs.”
2.2.2.
[A] geeft naar aanleiding van haar onderzoek het volgende advies:
“De intelligentie van [de leerling] ligt op zeer begaafd niveau en is ruim voldoende voor het VWO. Gezien de matige werkhouding, de negatieve faalangst en de gemiddelde taakopvatting van [de leerling] zal hij wel begeleiding nodig hebben om een goede start (en loopbaan) op het vervolgonderwijs te maken. Tijdens de begeleiding zal gekeken worden waar/hoe de matige werkhouding, de negatieve faalangst en de gemiddelde werkhouding vandaan komen / zich ontwikkeld hebben. Daarbij zal onderzocht worden hoe [de leerling] informatie opneemt, opslaat en verwerkt. Aan de hand van de verkregen informatie zal [A] [rb: [A] ] [de leerling] nieuwe strategieën aanleren waarmee hij zijn schooltaken effectief en doelgericht kan uitvoeren. Op deze manier zal [de leerling] een goede kans van slagen hebben op HAVO / VWO niveau van het voortgezet onderwijs.”
2.3.
[school] is een scholengroep bestaande uit drie afdelingen, te weten mavo, havo en vwo.
2.4.
[de leerling] heeft van 1 augustus 2012 tot 1 augustus 2016 onderwijs gevolgd bij [school] .
2.5.
[de leerling] is in het schooljaar 2012-2013 – na overleg tussen [ouders] en [school] – geplaatst in de havo/vwo-brugklas van [school] . In het schooljaar 2013-2014 is [de leerling] in 2 havo/vwo geplaatst. Dat jaar is hij blijven zitten. Het daaropvolgende schooljaar, 2014-2015, heeft [de leerling] 2 havo over gedaan.
2.6.
Op 6 juli 2015 stuurt [school] het volgende bericht aan [ouders] :
“Zoals ik u vanmiddag telefonisch heb meegedeeld is [de leerling] , nadat hij niet reglementair bevorderd kon worden naar 3 Havo, door de vergadering bevorderd naar 3 Mavo. (…)”
2.7.
[ouders] hebben [school] in juli 2015 en augustus 2015 verzocht het onder 2.6. weergegeven bevorderingsbesluit te heroverwegen. Op 8 juli 2015 schrijven [ouders] onder meer:
“ [de leerling] heeft afgelopen jaar HAVO 2 voor de tweede keer gedaan. Het eerste en tweede rapport waren prima. In de derde periode is het misgegaan. Niet eerder dan afgelopen vrijdag (3 juli) hoorden wij hierover. (…)
Aangezien wij ons afvroegen hoe het kon dat school en wijzelf dit niet eerder hebben zien aankomen, heb ik in magister nagekeken wanneer de cijfers zijn ingevoerd. (…) Het merendeel van de cijfers is in de proefwerkweek ingevoerd. Ook zijn twee dikke onvoldoendes voor tekenen op 1 juli nog in het tweede tijdvak ingevoerd! Dit maakt dat we niet hebben kunnen signaleren en bijsturen met nu dit zure resultaat voor [de leerling] . (…)
Zoals bij school bekend hebben we [de leerling] eerder al een IQ test laten doen. Hieruit kwam dat hij slim genoeg is om VWO te doen. Nu hebben we gehoord dat dit vanuit de docenten niet herkend wordt. Wat de docenten waarschijnlijk wel herkennen en ook in dit rapport staat is dat [de leerling] een matige werkhouding en faalangst heeft. Deze faalangst leidt ertoe dat hij zijn gedrag gaat aanpassen en gaat duiken voor verantwoordelijkheden. Dat vraagt monitoring en bijsturing van school en van ons als ouders, alsmede samenwerking van school.
Vanuit thuis hebben we afgelopen jaar minder gestuurd. Het eerste en tweede rapport gaven hier geen aanleiding toe. Wel hebben we het proefwerkrooster in de gaten gehouden en steeds met [de leerling] besproken hoe hij het aan zou pakken. Dit werkt voor hem. Wat we zien is dat hij dikke onvoldoendes haalt voor opdrachten.
Wat is wijs voor [de leerling] ?
[de leerling] zat in de laatste periode niet lekker in zijn vel. Waar wij een vermoeid kind zagen die meer ziek werd, hoorden wij vorige week ook dat [de leerling] in de klas niet meer blij was.
[de leerling] vindt de lessen saai en we vermoeden dat hij afhaakt. (…)
Kortom, [de leerling] heeft monitoring nodig, misschien wat meer dan andere kinderen van zijn leeftijd. (…)
Wij denken dat MAVO 3 geen oplossing is voor de oorzaken van de slechte werkhouding en dat dit zal leiden tot nog meer duikgedrag.”
2.8.
[school] heeft de heroverwegingsverzoeken van [ouders] afgewezen.
2.9.
Op 24 september 2015 heeft op initiatief van [ouders] een intakegesprek met [de leerling] plaatsgevonden bij het onderzoeksbureau Feniks Talent. Op 6 oktober 2015 is hiervan een gespreksverslag opgemaakt, waarin onder ‘Conclusie en Advies’ is opgenomen:
“Het lijkt erop dat [de leerling] op school niet (voldoende) gezien is in zijn educatieve behoeften. Een hoogbegaafde leerling denkt anders, voelt anders en beleeft anders dan gemiddeld. [de leerling] heeft onvoldoende ondersteuning, begeleiding of remediëring gekregen, terwijl hij dit gezien zijn schoolresultaten wel nodig had. De keuze om [de leerling] naar de mavo af te laten stromen kwam voor ouders en [de leerling] onverwacht. Zowel [de leerling] als zijn ouders voelen zich niet gehoord door school, omdat er geen gesprek geweest is hierover. De cijferlijst die [de leerling] laat zien, toont een aantal onvoldoendes (vijven) en een aantal voldoendes (zessen).
Om passend aan te kunnen sluiten bij de educatieve behoefte van [de leerling] adviseren wij om eerst deze behoefte goed in kaart te brengen. Op basis van deze educatieve behoefte kan een handelingsplan opgesteld worden zodat [de leerling] ondersteund wordt in zijn leerproces. Uiteraard dient dit handelingsplan goed gevolgd en geëvalueerd te worden. Hierin zal ook aandacht voor het ontwikkelen van leerstrategieën, toetsvaardigheden en leerstijlen moeten zijn. Daarnaast adviseren wij [de leerling] contact met ontwikkelingsgelijken te zoeken. In dit contact kan hij zijn eigen hoogbegaafdheid herkennen en dit draagt bij aan de identiteitsvorming van [de leerling] . (…)”
2.10.
[ouders] hebben het verslag van Feniks op 3 november 2015 per e-mailbericht doorgestuurd aan [school] en daarbij gevraagd of [school] de adviezen uit het verslag kan oppakken.
2.11.
Op 26 november 2015 stuurt [school] het volgende e-mailbericht aan [ouders] :
“Wij nodigen u op 11 december uit omdat wij momenteel aan het inventariseren zijn welke mogelijkheden wij kunnen bieden zodat [de leerling] nog beter tot zijn recht kan komen in zijn eigen leerproces. (…) Een van de onderwerpen is de mogelijkheden om [de leerling] ook buiten de lessen om extra uitdaging te bieden. (…)
Daarnaast hebben wij deze datum gekozen zodat we alle informatie van het docententeam over de resultaten en de leerhouding van [de leerling] hebben, aangezien in de week van 8 december de rapportvergaderingen over de 1e periode plaatsvinden. (…)”
2.12.
Op 11 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [ouders] en [school] . Bij e-mailbericht van 18 december 2015, stuurt [B] , als orthopedagoog / psycholoog werkzaam bij [school] , een ontwikkelingsperspectiefplan (hierna: het OPP) toe aan [de leerling] en [ouders] In de daaropvolgende periode is door partijen gesproken over de invulling van het OPP.
2.13.
Op 1 februari 2016 is het definitieve OPP vastgesteld. Onder ‘Leerroute voor het behalen van het gewenste uitstroomniveau’ staat het volgende:
“ [de leerling] zit nu in 3 MAVO. In het eerste gesprek dit schooljaar heeft school aangegeven te willen kijken naar een mogelijke overstap naar 4 HAVO. Om naar 4 HAVO over te gaan, worden de volgende criteria in ogenschouw genomen:
  • Inzet in en voorbereiding op de lessen
  • Voldoende resultaten op de toetsen waar leerstof getoetst wordt die uiteindelijk past bij een overgang van 3 HAVO naar 4 HAVO (zie bij Lesstof)
  • Positief advies van docenten.
(…)”
2.14.
Bij e-mailbericht van 4 juli 2016 bericht [school] (althans de mentor van [de leerling] ) [ouders] als volgt:
“Vandaag heb ik de overgangsvergadering gehad van [de leerling] . Helaas heeft [de leerling] het niet gered om bevorderd te worden naar 4 HAVO. Uiteraard is hij wel bevorderd naar 4 Mavo. Aan het begin van de middag heb ik [de leerling] daar al over gesproken. Vanmiddag heb ik geprobeerd u te bereiken maar dat is helaas nog niet gelukt. Graag zou ik de beslissing telefonisch willen toelichten. (…)”
2.15.
Per brief van 6 juli 2016 hebben [ouders] aan [school] meegedeeld dat zij het oneens zijn met het onder 2.14. geciteerde besluit en zij maken hier bezwaar tegen. Tevens berichten zij [school] dat hun brief dient te worden beschouwd als een revisieverzoek, een klacht en een aankondiging van een klacht bij de commissie Onderwijsgeschillen.
2.16.
[school] , bij monde van haar rector mevrouw [C] , reageert bij e-mailbericht van 17 juli 2016:
“Uw revisieverzoek is niet meer in behandeling genomen en u heeft een klacht ingediend bij de school en aangekondigd dit ook bij de onderwijsgeschillencommissie te doen.
In afwachting van de afhandeling van uw klacht wil ik u bij deze melden, dat ik na overleg met het college van bestuur afgelopen week, bereid ben om in gesprek te gaan over plaatsing van [de leerling] op kleinschaliger onderwijs. Indien er vanuit deze organisaties behoefte is aan overleg over zijn plaatsing, dan kunnen zij mij vanaf 15 augustus bereiken, telefonisch op school of via de mail.”
2.17.
[ouders] hebben op 21 juli 2016 een klaagschrift ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (hierna: de Commissie). Bij beslissing van 23 november 2016 heeft de Commissie geoordeeld dat de klacht gegrond is. In haar overwegingen schrijft de Commissie:
“Klagers klagen over het besluit van de school dat [de leerling] niet naar 4 havo, maar naar 4 mavo is bevorderd en over de wijze waarop het besluit tot stand is gekomen. (…)
De school heeft geen normen geformuleerd waaraan voldaan moet worden om van 3 mavo naar 4 havo bevorderd te kunnen worden. Deze normen zijn speciaal voor [de leerling] geformuleerd en opgenomen in het opp. (…)
Klagers hebben naar het oordeel van de Commissie terecht gesteld dat zij op grond van de afspraak in het opp er vanuit mochten gaan dat aan de hand van de genoemde drie criteria [rb.: zie hiervoor 2.13.] zou worden getoetst of [de leerling] bevorderd zou worden naar 4 havo. Dit geldt temeer nu de school de aanname van klagers, (…) dat aan deze drie criteria zal worden getoetst, niet naderhand op enigerlei wijze heeft weersproken. In de algemene motivering van de beslissing van de overgangsvergadering, zoals verwoord in het e-mailbericht van 4 juli 2016, wordt niet verwezen naar het opp, noch beargumenteerd waarom [de leerling] niet aan de criteria uit het opp heeft voldaan.
Tot de zitting was het klagers en ook de Commissie niet duidelijk dat de school bij haar besluit om [de leerling] te bevorderen naar 4 mavo en niet naar 4 havo aan de drie criteria uit het opp had getoetst. De school heeft op geen enkele wijze haar besluit naar klagers toe onderbouwd. In zoverre is de klacht dan ook gegrond, nu het voor klagers en [de leerling] onduidelijk is waarom hij, met in achtneming van de vastgestelde criteria, niet naar 4 havo bevorderd kon worden.”
2.18.
[de leerling] heeft zich uitgeschreven op het [school] en volgt vanaf het schooljaar 2016-2017 onderwijs bij [X] alwaar hij vakken op havo- en vwo-niveau volgt.

3.Het geschil

3.1.
[ouders] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [school] toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht jegens [ouders] en [de leerling] , althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [ouders] en [de leerling] , door [de leerling] geen passend onderwijs aan te bieden, op grond waarvan [school] aansprakelijk is voor de dientengevolge door [de leerling] en [ouders] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, daaronder mede begrepen de wettelijke rente daarover, alsmede de gemaakte buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 BW;
verwijzing van partijen naar de schadestaatprocedure voor de begroting van de schade;
veroordeling van [school] in de proceskosten, met bepaling dat [school] de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan [ouders] dient te hebben voldaan, bij gebreke waarvan [school] vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente daarover verschuldigd is, alsmede nakosten.
3.2.
Aan hun vordering hebben [ouders] ten grondslag gelegd dat [school] op grond van de wet, het ondersteuningsplan en het schoolondersteuningsprofiel de verplichting had om [de leerling] passend onderwijs aan te bieden dat rekening houdt met zijn beperkingen, leermoeilijkheden en -behoeften. [school] heeft de onderwijsbehoefte van [de leerling] niet tijdig in kaart gebracht en hem geen passend onderwijs geboden zoals de wetgever dit heeft bedoeld. [school] heeft daarmee haar zorgplicht jegens [de leerling] geschonden en niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderwijsinstituut mocht worden verwacht. Verder verwijten [ouders] dat [school] de afspraken over de bevordering van [de leerling] van 3 mavo naar 4 havo niet is nagekomen althans de beslissing om [de leerling] niet naar 4 havo te bevorderen niet goed heeft gemotiveerd. [school] is dan ook jegens [de leerling] en [ouders] toerekenbaar tekortgeschoten dan wel heeft zij onrechtmatig gehandeld. [school] is gehouden de dientengevolge door [ouders] geleden schade te vergoeden.
3.3.
[school] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De verwijten van [ouders] vallen in twee onderdelen uiteen. In de eerste plaats is [school] haar zorgplicht jegens [de leerling] onvoldoende nagekomen. In de tweede plaats heeft [school] in strijd met de gemaakte afspraken, die gemaakt zijn in het kader van de zorgplicht van [school] om die maatregelen te treffen die nodig zijn om [de leerling] op het juiste niveau te laten uitstromen, [de leerling] ten onrechte niet bevorderd van 3 mavo naar 4 havo. De rechtbank zal eerst de verwijten ten aanzien van de schending van de zorgplicht beoordelen en vervolgens de verwijten ten aanzien van het besluit over de bevordering.
Zorgplicht
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat iedere leerling recht heeft op passend onderwijs en dat op [school] dus de zorgplicht rust voor het bieden van passend onderwijs. Om alle leerlingen een passend aanbod te kunnen bieden werken reguliere scholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs samen in een samenwerkingsverband. Ieder samenwerkingsverband maakt een ondersteuningsplan, waarin onder andere wordt vastgelegd welke basisondersteuning alle scholen binnen het samenwerkingsverband bieden en welke (extra) ondersteuning van het samenwerkingsverband kan worden verkregen. Scholen geven de (extra) ondersteuning die zij hun leerlingen kunnen bieden tevens afzonderlijk aan in het schoolondersteuningsprofiel. [ouders] hebben zich op het standpunt gesteld dat [school] haar zorgplicht jegens [de leerling] heeft geschonden omdat [school] : (i) het op grond van het ondersteuningsplan en schoolondersteuningsprofiel gegeven beleidskader niet heeft nageleefd; (ii) het OPP niet tijdig heeft opgesteld; en (iii) heeft geweigerd met [ouders] te zoeken naar een onderwijsaanbod op een andere school. De rechtbank zal deze verwijten en het verweer van [school] daartegen hierna bespreken.
Niet naleving beleidskader ondersteuningsplan en schoolondersteuningsprofiel
4.3.
Onder verwijzing naar het ondersteuningsplan en het schoolondersteuningsprofiel stellen [ouders] dat [school] op grond van het daarin geschetste beleidskader had moeten signaleren dat de schoolloopbaan van [de leerling] stagneerde en dat dit zou kunnen leiden tot afstroom. In het ondersteuningsplan vermeldt [school] namelijk dat de school extra aandacht heeft voor en begeleiding schenkt aan onderpresteerders en dat de school een specifiek profiel heeft op de gebieden ‘werkhouding/motivatie’ en ‘gedrag’. Dat [de leerling] mogelijk zou vastlopen bleek al in het doublurejaar en in ieder geval vanaf het voorjaar van 2015. [school] heeft deze achteruitgang niet, althans niet tijdig, gesignaleerd, aldus [ouders] en daarmee in strijd met haar eigen beleid gehandeld.
4.4.
[school] heeft de stellingen van [ouders] gemotiveerd weersproken. Daartoe heeft [school] onder meer aangevoerd dat het regelmatig voorkomt dat leerlingen doubleren en dat een doublure op zichzelf geen reden is voor extra ondersteuning. In het derde trimester van het doublurejaar was [de leerling] regelmatig afwezig. [ouders] zijn hierover geïnformeerd door de verzuimcoördinator van [school] . Daarnaast zijn [ouders] niet verschenen op de informatieavond en het ouderadviesgesprek in de periode april / mei 2015, bij welke gelegenheid de reeds toen al stagnerende voortgang had kunnen worden besproken, aldus [school] . De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
[school] bedient zich van verschillende kanalen om ouders te informeren over de voortgang en aanwezigheid van haar leerlingen, onder meer via Magister, rapporten, absentiemeldingen en oudergesprekken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat deze voorzieningen voldoende toereikend moeten zijn om ouders te informeren over het functioneren en de prestaties van leerlingen en eventueel onderpresteren te signaleren. Alleen in bijzondere omstandigheden is [school] gehouden aanvullende maatregelen te treffen. Met [school] is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat een leerling doubleert op zichzelf niet als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt die tot extra maatregelen noopt.
4.6.
Als productie 4 hebben [ouders] een uitdraai van de door [de leerling] behaalde cijfers in het schooljaar 2014-2015 in het geding gebracht. Vast staat dat [ouders] gedurende het gehele schooljaar (via Magister) toegang hadden tot dit cijferoverzicht. Met [school] is de rechtbank van oordeel dat uit dit overzicht kan worden afgeleid dat in het tweede trimester al sprake was van een achteruitgang in de behaalde cijfers. Voor een tweetal kernvakken heeft [de leerling] onvoldoendes gehaald, namelijk het cijfer 5,2 voor het vak wiskunde in februari 2015 en de cijfers 5,2 en 4,5 voor het vak Nederlands in maart 2015. Voor [ouders] was dus al zichtbaar dat de resultaten niet voldoende waren op dat moment. Daarnaast staat vast dat [de leerling] aan het eind van het tweede trimester zijn rapport mee naar huis heeft gekregen. Ook op dat moment was voor [ouders] dus inzichtelijk dat [de leerling] onvoldoendes had behaald voor toetsen voor (onder andere) een tweetal kernvakken. De ouders hebben gesteld dat de mentor van [de leerling] over dat rapport heeft gezegd dat de resultaten van het tweede rapport niet verontrustend waren wegens het nog steeds voldoende totaalcijfer voor die vakken. Deze opmerking – maakt niet, nu achteraf gezien blijkt dat in het derde trimester de cijfers van een aantal vakken substantieel achteruit zijn gegaan, dat [school] kan worden verweten dat zij op dat moment een achteruitgang had moeten signaleren.
4.7.
Verder hebben [ouders] zich nog op het standpunt gesteld dat veel tijd verstreken is tussen het moment waarop de cijfers van de toetsen bekend waren en deze zijn ingevoerd in Magister. Hierdoor heeft [ouders] in het derde trimester niet tijdig kunnen ingrijpen en bijsturen. [ouders] verwijzen in dit verband met name naar de cijfers voor tekenen – tweemaal een 3,0 – die op 1 juli 2015 zijn ingevoerd, terwijl het gaat om een toets die valt in het tweede trimester, dat loopt van januari tot en met maart 2015. [school] heeft vervolgens onweersproken aangevoerd dat het gaat om een tekenopdracht uit het tweede trimester die door [de leerling] pas is gemaakt en ingeleverd in het derde trimester, waardoor het resultaat ook pas later kon worden ingevoerd. De andere cijfers die later zijn ingevoerd laten zich verklaren – zoals [school] onbetwist heeft gesteld – aan de hand van het absentieoverzicht van [de leerling] (overgelegd als productie 11 bij de conclusie van antwoord), waaruit blijkt dat hij veelvuldig afwezig is geweest in de maanden april tot en met juni 2015 waardoor hij toetsen gemist heeft die hij later heeft moeten inhalen. Dat een groot aantal cijfers pas aan het einde van het derde trimester werd ingevoerd is bovendien inherent aan het feit dat de laatste proefwerkweek van start ging op 23 juni 2015. Derhalve heeft [de leerling] een deel van de onvoldoendes pas in de laatste weken van het derde trimester gehaald en het was derhalve onmogelijk eerder te rapporteren over deze resultaten.
4.8.
Met betrekking tot het absentieoverzicht heeft [school] ook nog aangevoerd dat haar verzuimcoördinator, [D] (hierna: [D] ), [ouders] diverse malen zowel mondeling als schriftelijk heeft aangesproken op het verzuim van [de leerling] . In dit verband verwijst [school] eveneens naar de verklaring van [D] . [ouders] hebben vervolgens niet betwist dat er contact is geweest, maar aangevoerd dat deze verklaring in algemene bewoordingen is opgesteld en dat de e-mailberichten waar [D] naar verwijst zijn verstuurd in de periode dat [de leerling] in 3 mavo zat. Zij stellen zich op het standpunt dat de verzuimcoördinator hen niet heeft benaderd in het derde trimester van het schooljaar 2014-2015, hetgeen wel van [school] mag worden verwacht indien kennelijk sprake was van het missen van toetsen door afwezigheid.
4.9.
Aan [ouders] kan worden toegegeven dat de verklaring van [D] niet specifiek is over de periode waarin contact is geweest met [ouders] over het verzuim van [de leerling] . Of er al dan niet contact is geweest over het verzuim van [de leerling] in het derde trimester van het doublurejaar, acht de rechtbank echter niet doorslaggevend. Vooropgesteld wordt dat de cijfers van [de leerling] voor [ouders] te allen tijde via Magister inzichtelijk waren. Daarnaast heeft [ouders] ter zitting naar voren gebracht dat zij het proefwerkrooster van [de leerling] altijd op tafel hadden liggen, zodat zij [de leerling] hierop konden aanspreken. Weliswaar hebben [ouders] aangevoerd dat in te leveren boekverslagen en schriftelijke overhoringen niet op dit rooster stonden, maar naar de rechtbank begrijpt was voor hen wel inzichtelijk op welke momenten [de leerling] (belangrijke) proefwerken had. Indien een cijfer vervolgens niet (tijdig) werd ingevoerd in Magister was dit dus eveneens inzichtelijk voor [ouders] en had het op haar weg gelegen [de leerling] hierop aan te spreken of hierover navraag te doen bij [school] . Daar komt bij dat de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid bij de lessen en de te volgen examens primair bij [de leerling] en [ouders] als zijn opvoeders ligt.
4.10.
Daarnaast staat vast dat [ouders] niet op het oudergesprek zijn geweest in de periode april / mei 2015 ondanks dat de ouders hiervoor middels een brief die is meegegeven aan [de leerling] zijn uitgenodigd. Dat [de leerling] die uitnodiging eerst aan het einde van het schooljaar aan [ouders] heeft gegeven is een omstandigheid die voor rekening en risico van [ouders] komt en dient te blijven. Voor de volledigheid wordt nog overwogen dat [ouders] , zoals zij zelf ter zitting ook hebben erkend, de voorgaande jaren wel op de betreffende oudergesprekken geweest. Daarnaast heeft [school] aangevoerd dat deze gesprekken ook zijn aangekondigd in het jaaroverzicht dat aan het begin van ieder schooljaar aan de ouders wordt verstrekt. [ouders] erkennen ook dat zij dit jaaroverzicht hebben ontvangen. Deze omstandigheden hadden voor [ouders] aanleiding moeten zijn om bij [de leerling] of [school] navraag te doen naar de oudergesprekken in het derde trimester.
Ontwikkelingsperspectief niet tijdig opgesteld
4.11.
Het verwijt dat niet tijdig een OPP is opgesteld strekt zich uit over het schooljaar 2014-2015 (doublurejaar 2 havo) en het schooljaar 2015-2016 (3 mavo). [ouders] stellen zich op het standpunt dat [school] reeds in het doublurejaar (schooljaar 2014-2015) een OPP had moeten opstellen, nu extra begeleiding toen al in de rede lag, zeker in het derde trimester. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal deze stelling worden verworpen. [ouders] hebben nog gesteld dat [school] op dat moment niet tijdig heeft ingespeeld op de aanvullende ondersteuningsbehoefte van [de leerling] , maar laten na deze stelling concreet te onderbouwen. De stelling van [ouders] dat [school] ten onrechte geen opvolging gegeven heeft aan haar voorstel om [de leerling] (voorwaardelijk) te bevorderen naar 3 havo, onder de voorwaarde dat hij zou deelnemen aan de zomerschool, is voldoende gemotiveerd weersproken. [school] heeft immers ter zitting aangevoerd dat de zomerschool enkel open staat voor leerlingen die doubleren, hetgeen bij [de leerling] niet het geval was.
4.12.
Ten aanzien van het verwijt dat in het schooljaar 2015-2016 niet tijdig een OPP is opgesteld, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de wet dient een OPP – in samenspraak met de ouders – te worden opgesteld binnen zes weken na de start van het schooljaar of na vaststelling van een extra ondersteuningsbehoefte tijdens het schooljaar. [school] heeft in dit verband betoogd dat zij, anders dan [ouders] stellen, niet de verplichting had een OPP op te stellen. De stellingen en weren van partijen kunnen op dit punt echter verder onbesproken blijven. Vast staat immers dat [school] ervoor heeft gekozen om een OPP op te stellen, zodat thans zal worden beoordeeld of dit tijdig is gebeurd.
4.13.
[school] en [ouders] hebben in juli 2015 afgesproken dat het rapport van Feniks zou worden afgewacht voordat verdere stappen zouden worden ondernomen. Vast staat dat [ouders] het rapport van Feniks eerst op 3 november 2015 hebben doorgestuurd naar [school] . Ter zitting hebben [ouders] verklaard dat deze vertraging in de toezending gelegen was in aansluitende herfstvakanties van zowel de onderzoekers van Feniks als [ouders]
Uit het rapport van Feniks volgt, kort gezegd, dat het opstellen van een handelingsplan op grond van de onderwijsbehoeften van [de leerling] gewenst is. Vervolgens heeft op 11 december 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen [ouders] en [school] , ruim vijf weken na toezending van het rapport van Feniks. Aan [ouders] kan worden toegegeven dat dit gesprek op zich heeft laten wachten. Uit het e-mailbericht van [school] van 26 november 2015 blijkt evenwel dat [school] zich hier rekenschap van heeft gegeven en dat zij bewust heeft gekozen voor deze datum, omdat pas in die week alle relevante informatie voor het opstellen van het OPP beschikbaar zou zijn.
4.14.
Uit de verklaringen van partijen over het verloop van de bespreking op 11 december 2015 blijkt dat zij allebei een andere verwachting hadden van dit gesprek. [school] wilde spreken over de invulling van het OPP, terwijl [ouders] hier niet op voorbereid waren. Het is op dat moment dan ook niet gelukt om een OPP vast te stellen. [school] heeft vervolgens op 18 december 2015 een concept OPP naar [ouders] toegezonden. Dit heeft geleid tot veelvuldig overleg tussen [ouders] en [school] over de inhoud van het OPP. Niet ter discussie staat dat de in de wet genoemde termijn van zes weken voor het vaststellen van het OPP niet gehaald is. De enkele overschrijding van deze termijn maakt nog niet dat er sprake is van een schending van de zorgplicht. De rechtbank is van oordeel dat [school] voldoende voortvarendheid betracht heeft. Uit het e-mailbericht van 26 november 2015 volgt dat [school] met alle beschikbare informatie in overleg wilde gaan met [ouders] Dat het op 11 december 2015 niet tot een inhoudelijk gesprek over het OPP is gekomen heeft niet tot noemenswaardige vertraging geleid, aangezien [school] op 18 december 2015 een concept OPP heeft aangeleverd, op basis waarvan partijen verdere gesprekken hebben gevoerd. Alles in onderlinge samenhang bezien brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat het OPP tijdig is opgesteld.
[school] heeft geweigerd met [ouders] te zoeken naar een onderwijsaanbod op een andere school
4.15.
[ouders] stellen dat [school] zich niet had mogen beperken tot met het enkele besluit om [de leerling] naar 4 mavo te bevorderen. Van [school] had mogen worden verwacht dat zij na de beslissing om [de leerling] niet te bevorderen naar 4 havo met [ouders] in gesprek zou gaan om overleg te voeren over de inhoud van de verdere begeleiding, zonder dat 4 havo uit beeld zou verdwijnen, al dan niet op het [school] , aldus [ouders] [school] heeft hierop aangevoerd dat zij telefonisch contact heeft gehad met [ouders] om de bevorderingsbeslissing toe te lichten, maar dat [ouders] vervolgens geen overleg heeft willen voeren. Daarnaast was [school] wel bereid om een alternatief te zoeken voor [de leerling] , zoals blijkt uit het e-mailbericht van 17 juli 2016 (zie randnummer 2.18).
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [ouders] uit het e-mailbericht van 17 juli 2016 ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat zij – zoals door hen ter zitting is gesteld – kennelijk niets van [school] konden verwachten bij het zoeken naar een andere school. Anders dan [ouders] leest de rechtbank in dit e-mailbericht geen weigering om met [ouders] in gesprek te gaan. Integendeel. Uit de woorden dat de rector van [school] ‘
bereid [is] om in gesprek te gaan over plaatsing van [de leerling] op kleinschaliger onderwijs’ volgt juist dat die bereidheid bestond. De opmerking dat indien een andere school behoefte heeft aan overleg over de plaatsing van [de leerling] , dit overleg mogelijk is vanaf 15 augustus 2016, heeft betrekking op het overleg met de nieuwe school en niet op het overleg met [ouders] Aan deze opmerking kan dan ook geenszins de conclusie verbonden worden dat [school] hierin geen taak zag voor zichzelf. Gelet op het voorgaande komt het voor rekening van [ouders] dat zij ervoor heeft gekozen niet in te gaan op het e-mailbericht van 17 juli 2016. [school] kan immers geen stappen ondernemen zonder overleg te hebben gevoerd met de ouders.
Tussenconclusie
4.17.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [school] de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden. [school] heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwame onderwijsinstelling mocht worden verwacht.
Niet nakoming van de in het OPP gemaakte afspraak om de bevorderingsbeslissing te baseren op de in het OPP opgenomen criteria
4.18.
[ouders] stellen dat de bevorderingsbeslissing door [school] enkel is gebaseerd op de mening van de docenten in de docentenvergadering. Aan [ouders] is telefonisch medegedeeld dat de werkhouding van [de leerling] onvoldoende was. [school] heeft de overige criteria uit het OPP niet in haar beslissing betrokken. Dat [school] haar beslissing ter zake niet deugdelijk heeft onderbouwd is bevestigd in het oordeel van de Commissie (zie onder randnummer 2.19). [school] heeft betwist dat zij haar bevorderingsbeslissing enkel heeft gebaseerd op het advies van de docenten. De beslissing is gebaseerd op de drie criteria uit het OPP. Tijdens de procedure bij de Commissie is ten onrechte het beeld ontstaan dat de beslissing enkel is gebaseerd op het advies van de docenten in de overgangsvergadering.
4.19.
Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van de Commissie niet zonder meer tot het oordeel leidt dat [school] civielrechtelijk aansprakelijk is. De rechtbank zal in deze een eigen oordeel dienen te maken en stelt bij die beoordeling voorop dat een bevorderingsbeslissing slechts marginaal getoetst kan worden omdat deze beslissing tot het professionele domein van docenten behoort en een onderwijsinstelling dienaangaande een grote mate van beleidsvrijheid heeft.
4.20.
Vast staat dat [school] de bevorderingsbeslissing niet schriftelijk heeft toegelicht. Aan [ouders] kan worden toegegeven dat het gelet op het aan de bevorderingsbeslissing voorafgaande traject wel op de weg van [school] had gelegen om dit te doen. Dit leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat de bevorderingsbeslissing van [school] onjuist is geweest. De rechtbank zal de drie punten uit het OPP hierna bespreken.
Inzet en voorbereiding op de lessen
4.21.
[school] heeft onder verwijzing naar de overgelegde verklaringen van de betrokken docenten aangevoerd dat [de leerling] een matige inzet en werkhouding had. Zo had hij zijn boeken vaak niet bij zich, de lesstof niet bestudeerd en het huiswerk niet gemaakt.
De inhoud van deze verklaringen is door [ouders] niet gemotiveerd betwist. Zij hebben enkel gesteld dat zij er in de lessen niet bij zijn geweest en dat zij de verklaringen niet met [de leerling] hebben besproken. Juist is de ter zitting ingenomen stelling van [ouders] dat uit het
absentieoverzicht volgt dat [de leerling] in de periode van het OPP minder vaak zijn huiswerk of boeken vergeet dan voorheen en dat voor een deel van de absentie in deze periode een legitieme reden is. Ook heeft [school] erkend dat het OPP tot meer inzet van [de leerling] heeft geleid. Dit betekent echter niet zonder meer dat de inzet en voorbereiding op lessen zodanig was, dat wordt voldaan aan het eerste criterium uit het OPP. [ouders] hebben voor het overige ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit anders blijkt.
Voldoende resultaten op de toetsen waar leerstof getoetst wordt die uiteindelijk past bij een overgang van 3 havo naar 4 havo
4.22.
[ouders] hebben gesteld dat op het moment dat [school] belde om de bevorderingsbeslissing toe te lichten, niet alle cijfers bij de mentor bekend waren. Daarnaast zijn zij eerst bij conclusie van antwoord op de hoogte geraakt van de cijfers voor wiskunde en de boekbespreking (zie productie 15). [ouders] gingen ervan uit dat als [de leerling] een voldoende zou halen voor ieder vak, aan deze afspraak uit het OPP zou zijn voldaan.
[school] heeft betwist dat de cijfers niet bekend waren op het moment dat de bevorderingsbeslissing werd genomen. De resultaten bleken echter onvoldoende voor een bevordering naar 4 havo. De rechtbank overweegt als volgt.
4.23.
Uit het door [school] overgelegde cijferoverzicht volgt dat [de leerling] de volgende cijfers heeft behaald voor de vakken waarvan de leerstof is getoetst op het niveau dat past bij een overgang van 3 havo naar 4 havo: Engels 6,5 / wiskunde 5,7 / Nederlands tekstbegrip 6,8 / Nederlands boekbespreking 1. Voorts staat op het overzicht de aantekening
‘Eindcijfer Nederlands op mavo niveau was een 6,1. Dit is zorgelijk voor een overgang naar 4 Mavo en absoluut onvoldoende voor een bespreking richting 4 Havo’.
4.24.
[ouders] heeft de behaalde resultaten niet betwist. Het voornaamste bezwaar van [ouders] is erin gelegen – los van de stelling dat zij pas later met de cijfers bekend zijn geworden – dat zij in de veronderstelling verkeerden dat het behalen van een voldoende, in de zin van een (afgerond) cijfer zes, voor de vakken die [de leerling] gevolgd heeft op havo-niveau goed zou zijn, omdat in het OPP geen minimumcijfer is opgenomen. [de leerling] voldeed aan deze voorwaarde. Met [ouders] is de rechtbank van oordeel dat uit het OPP inderdaad niet expliciet volgt dat [de leerling] een bepaald resultaat diende te behalen om voor bevordering naar 4 havo in aanmerking te komen. Het had de sterke voorkeur verdiend als in het OPP of anderszins geconcretiseerd zou zijn welke eindcijfers [de leerling] diende te behalen voor bepaalde (kern)vakken om voor een bevordering naar 4 havo in aanmerking te komen. Deze omstandigheid maakt echter niet dat er sprake is van ondeugdelijke besluitvorming.
4.25.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat onweersproken vaststaat dat een bevordering van 3 mavo naar 4 havo zeer uitzonderlijk is. [school] heeft zelfs aangevoerd dat dit binnen haar onderwijsinstelling nooit eerder is voorgekomen. Tegen deze achtergrond dient het begrip ‘voldoende resultaten’ te worden uitgelegd. Daarbij wordt overwogen dat de behaalde schoolresultaten voldoende overtuigend dienen te zijn om de – zeer uitzonderlijke – bevordering van 3 mavo naar 4 havo te legitimeren en voldoende vertrouwen te geven dat [de leerling] vervolgens op succesvolle wijze 4 en 5 havo kan afronden. Dit maakt dan ook dat [ouders] niet hadden mogen begrijpen dat met het begrip ‘voldoende resultaten’ uitsluitend een afgerond eindcijfer zes werd bedoeld. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat [school] op basis van de behaalde resultaten geconcludeerd heeft dat [de leerling] niet voldaan heeft aan genoemde voorwaarde. Van een wijziging van de voorwaarden, zoals door [ouders] gesteld, is dan ook geen sprake.
Positief advies van docenten
4.26.
[ouders] hebben niet betwist dat het advies van de docenten is meegewogen bij het nemen van de bevorderingsbeslissing. Wel stellen zij dat de docenten de onderliggende problematiek, namelijk de hoogbegaafdheid van [de leerling] , onvoldoende hebben onderkend, althans niet hebben onderbouwd dat dit is meegewogen. [ouders] twijfelen er ook aan of de docenten goed op de hoogte waren van de wijze waarop moet worden omgegaan met kinderen die hoogbegaafd zijn. [school] heeft aangevoerd dat het oordeel van de docenten gemotiveerd tot stand is gekomen, waarbij ook de inzet van [de leerling] en de cijfers zijn meegenomen. Na totstandkoming van het OPP is een speciale vergadering belegd om het OPP toe te lichten en de betrokken docenten te instrueren. De docenten wisten dus wat zij moesten doen en hebben zich hiervoor ingezet, aldus [school] . De rechtbank overweegt als volgt.
4.27.
[ouders] achten de werkhouding van [de leerling] geen valide argument, nu een matige werkhouding een typisch kenmerk is van (hoog)begaafde leerlingen. [school] heeft echter onbetwist gesteld dat [B] en [E] – die in hun hoedanigheid van orthopedagoog / psycholoog respectievelijk medewerker Ambulante Educatieve Dienst ook nauw betrokken zijn geweest bij het opstellen en uitvoeren van het OPP – de docenten op 9 februari 2016 uitleg hebben gegeven over hoogbegaafdheid en hoe hoogbegaafde leerlingen het best begeleid kunnen worden. Daarnaast hebben [ouders] niet weersproken dat het OPP in een speciale vergadering is toegelicht aan de docenten en heeft [school] bovendien op verzoek van [ouders] in mei 2016 het docententeam bij elkaar geroepen om te spreken over de positie van [de leerling] en de vorderingen die hij maakt (zie productie 12 bij dagvaarding). Voor het overige hebben [ouders] niet toegelicht waarom de docenten van [school] onvoldoende zijn toegerust op het begeleiden van hoogbegaafde kinderen.
Conclusie
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat [school] de bevorderingsbeslissing heeft genomen met inachtneming van de drie criteria uit het OPP. Zoals [school] zelf ook heeft erkend, was het wellicht wenselijk geweest om deze criteria op onderdelen te concretiseren en de bevorderingsbeslissing gemotiveerd op schrift te stellen, maar het enkele feit dat dit niet is gebeurd betekent niet dat [school] haar bevorderingsbeslissing op onjuiste gronden heeft genomen. Een en ander leidt ertoe dat de vorderingen van [ouders] zullen worden afgewezen. De overige stellingen en weren behoeven dan ook geen bespreking meer.
Kostenveroordeling
4.29.
[ouders] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [school] worden begroot op € 618,-- wegens griffierecht en € 904,-- wegens salaris advocaat (2 punten x tarief II), vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente als hierna vermeld.
4.30.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [ouders] in de proceskosten, aan de zijde van [school] tot op heden begroot op € 1.522,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1964