ECLI:NL:RBDHA:2018:6439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Thaise nationaliteit houdende vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had in 2007 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkregen, maar deze werd op 23 december 2014 ingetrokken. Eiseres maakte op 14 juli 2017 bezwaar tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 24 december 2014 begon en eindigde op 4 februari 2015. Eiseres had niet tijdig bezwaar gemaakt, en de rechtbank moest beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn bekendmakingsverplichting had nageleefd door het besluit naar het laatst bekende adres van eiseres te sturen. Eiseres had nagelaten om adreswijzigingen door te geven, wat haar op grond van de Vreemdelingenwet verplicht was. De rechtbank verwierp het argument van eiseres dat zij niet op de hoogte was gesteld van de intrekking van haar verblijfsvergunning, omdat de staatssecretaris de juiste procedure had gevolgd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt op 14 juli 2017.
Bij besluit van 21 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als niet-beëdigd vertaalster is verschenen [persoon A]
.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1972 en heeft de Thaise nationaliteit. Op 13 december 2007 is aan haar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Verweerder heeft bij besluit van 23 december 2014 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft op 14 juli 2017 bezwaar tegen deze beslissing aangetekend.
2. Verweerder heeft het bezwaar op 21 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat er niet binnen de gestelde termijn bezwaar is aangetekend. Verweerder heeft in zijn besluit de stelling van eiseres verworpen dat de beschikking haar niet heeft bereikt, omdat verweerder de beschikking op 24 december 2014 heeft verzonden naar het laatst bekende adres volgens de Basisregistratie Personen (BRP), te weten [adres] in [plaats]. Verweerder stelt dat eiseres niet aan de op haar krachtens artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit rustende verplichting om adreswijzigingen door te geven aan de IND, heeft voldaan.
3. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiseres voert aan dat zij door verweerder niet op de hoogte is gebracht van het voornemen en het besluit tot intrekking van haar verblijfsrecht. De dochter van referent heeft namens referent een meldingsformulier ingevuld waarop vermeld staat dat eiseres is vertrokken van het bekende adres. Als aanvulling zijn op dit formulier twee eventuele verblijfsadressen van eiseres vermeld. Verweerder heeft nagelaten een kopie van de brieven aan één van twee genoemde adressen te zenden en heeft in plaats daarvan het voornemen en later het besluit verstuurd aan het in het BRP laatst geregistreerde adres aan [adres]. Het had op de weg van verweerder gelegen aanvullend onderzoek te doen naar de genoemde adressen in het aanmeldingsformulier. Verweerder heeft daarom onzorgvuldig jegens eiseres gehandeld.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vier weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5. Bekendmaking van een besluit geschiedt ingevolge het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbende. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor afloop van de termijn is ontvangen. In artikel 6:11 van de Awb is voorts bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijkheid vanwege de termijnoverschrijding achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Oordeel van de rechtbank
6. De termijn om bezwaar te maken tegen het primaire besluit is aangevangen op 24 december 2014 en eindigde op 4 februari 2015. Het bezwaarschrift van 14 juli 2017 is daarom buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn door verweerder ontvangen, zodat het bezwaar te laat is gemaakt. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1082) heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van de betrokkene, ook al is dit niet meer juist, en de betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
6.2
Op eiseres rust op grond van artikel 4.37 van het Vb 2000 de plicht om binnen vijf dagen na verandering van adres of van woon- of verblijfplaats binnen Nederland de Immigratie- en Naturalisatiedienst daarvan op de hoogte te stellen. Deze kennisgeving kan achterwege blijven als de vreemdeling als ingezetene met een adres in de nieuwe woonplaats is ingeschreven in de BRP.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, door dit, voorzien van een juiste tenaamstelling, te verzenden naar het laatst bekende adres van eiseres. Het standpunt van eiseres dat verweerder op de hoogte was van de gewijzigde adressituatie en het op zijn weg had gelegen op nader onderzoek te doen, volgt de rechtbank niet. Blijkens artikel 4.37 van het Vb is het aan eiseres om verweerder tijdig van haar adreswijziging op de hoogte stellen. Dit heeft eiseres niet gedaan. De dochter van referent heeft namens referent melding gemaakt van het feit dat eiseres niet langer woonachtig was op het laatst bekende adres. Niet is gebleken dat de dochter van referent gemachtigd was om namens referent of eiseres deze melding te doen. De omstandigheid dat de dochter van referent vervolgens twee adressen vermeldt waarop eiseres eventueel te bereiken is, is niet voldoende om aan te nemen dat eiseres verweerder van een adreswijziging op de hoogte heeft gesteld. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat één van de genoemde adressen een vestiging van een bank betreft.
6.4
Voor zover eiseres een beroep doet op de uitspraak van de Raad van State van 3 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2114), overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. In voornoemde uitspraak was eiser immers gedetineerd in België, en was verweerder door de Belgische autoriteiten op de hoogte gesteld van de verblijfplaats van eiser. Verweerder had de beslissing via de Staatscourant bekend gemaakt, en deze niet ook naar het verblijfadres van eiser in België gestuurd. In de zaak van eiseres was verweerder niet op de hoogte van het nieuwe verblijfsadres van eiseres. Het beroep op deze uitspraak kan dan ook niet slagen.
7. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.