6.3.De rechtbank stelt verder vast dat uit de door eiseres overgelegde brief van de behandelend psycholoog van 28 februari 2018 volgt dat eiseres een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, een paniekstoornis en agorafobie heeft. Hoewel deze brief dateert van na de bijstandsaanvraag, acht de rechtbank gezien de aard van de klachten aannemelijk dat eiseres de klachten al had in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Dit wordt ook ondersteund door de hiervoor onder 6.2 genoemde verklaringen, die betrekking hebben op een langere periode in het verleden, waaronder de periode hier in geding. Dat in die verklaringen geen specifieke perioden zijn genoemd, doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting eenduidig volgt dat eiseres door haar psychische klachten haar leven al langere tijd niet op orde had, geen vaste woon- of verblijfplaats had en afhankelijk was van de hulp van anderen. Zij leed een sober bestaan, waarbij vooral familieleden in haar primaire levensbehoeften voorzagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in voldoende mate duidelijkheid gegeven over de wijze waarop zij in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Daarmee heeft zij tevens aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de financiële situatie van eiseres in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag zo onduidelijk was dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet was vast te stellen. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
8. De rechtbank kan in dit geval het geschil niet definitief beslechten door zelf in de zaak te voorzien. Nu verweerder nog geen nader standpunt omtrent de vaststelling van het recht op bijstand van eiseres heeft ingenomen, is daartoe nog onvoldoende informatie voorhanden. De rechtbank acht om dezelfde reden toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus ook niet aangewezen en zal verweerder daarom opdracht geven om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).
9. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.