ECLI:NL:RBDHA:2018:6397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
SGR 18/119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing bijstandsaanvraag op basis van onvoldoende inlichtingenverstrekking

In deze zaak heeft eiseres, die in een moeilijke financiële situatie verkeert, een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres volgens hen onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over haar woon-, leef- en inkomenssituatie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres wel degelijk voldoende informatie heeft verstrekt, waaronder bankafschriften en verklaringen van familieleden en vrienden, die aantonen hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres overgelegde documenten en verklaringen voldoende duidelijkheid bieden over haar financiële situatie en dat het college ten onrechte heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 13 juni 2017 heeft eiseres bijstand aangevraagd. In het kader van de beoordeling van het recht op bijstand heeft verweerder eiseres bij brief van 23 juni 2017 verzocht om inlichtingen te geven, ondersteund met bewijsstukken, over haar woon-, leef- en inkomenssituatie over de periode van 1 juni 2015 tot en met 23 juni 2017. Daarbij is eiseres verzocht om in het bijzonder in te gaan op de vraag hoe zij de zorgpremie, de huur, de kosten van energie en water en de dagelijkse kosten heeft betaald. Op 30 juni 2017 heeft eiseres een verklaring over haar leefsituatie bij verweerder ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en dit na bezwaar gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt waardoor haar recht op bijstand niet is vast te stellen.
3. Eiseres stelt dat zij, voor zover zij daartoe in staat was, inzage heeft gegeven in haar woon-, leef- en inkomenssituatie door middel van bankafschriften en schriftelijke verklaringen van familieleden en enkele vrienden. Volgens eiseres is de verstrekte informatie toereikend om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 13 juni 2017 tot en met 13 juli 2017.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rust bij aanvragen om bijstand de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:248).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bankafschriften over de periode van februari 2016 tot en met november 2016 en over de periode van eind juli 2017 tot en met oktober 2017 heeft overgelegd. Met betrekking tot de tussenliggende periode heeft eiseres verklaard dat geen mutaties zijn verricht en dat dus geen bankafschriften ontbreken. De rechtbank volgt eiseres hierin. De nummers op de overgelegde bankafschriften volgen elkaar op, wat betekent dat eiseres alle over de periode van februari 2016 tot en met oktober 2017 beschikbare bankafschriften heeft overgelegd. Ter zitting heeft verweerder dit ook erkend.
5.2.
Niettemin heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat het recht van eiseres op bijstand niet is vast te stellen. Volgens verweerder is uit de bankafschriften niet af te leiden hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien. Op de afschriften zijn niet of nauwelijks kasopnames of pinbetalingen bij supermarkten te zien. Daarbij komen regelmatige stortingen van onbekende herkomst en overboekingen aan derden, van wie eiseres niet had aangegeven geld te hebben geleend voor de kosten van haar levensonderhoud. Ten slotte acht verweerder de financiële situatie met betrekking tot haar onderneming onduidelijk. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is deze per 1 juni 2016 opgeheven, terwijl uit de bankafschriften blijkt dat na die datum nog betalingen zijn verricht voor het onderhoud van een website.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aan de hand van de door haar overgelegde verklaringen voldoende uitleg gegeven over de herkomst van voormelde stortingen en overboekingen. Uit die verklaringen, in het bijzonder die van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , volgt dat de ontvangen gelden voornamelijk zijn aangewend om, naast de kosten van een cursus visagie en hairstyling, de kosten van de door eiseres op 8 februari 2016 opgestarte onderneming [onderneming] te kunnen betalen. De op de bankafschriften vermelde ontvangen bedragen en overschrijvingen komen overeen met deze verklaringen. Van onverklaarbare inkomsten of uitgaven is de rechtbank niet gebleken. De stukken in het dossier bieden voorts geen aanwijzing dat sprake is van andere geldstromen ten behoeve van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is ten slotte geen sprake van een onduidelijke financiële situatie ten aanzien van de op 1 juni 2016 gestaakte onderneming van eiseres. Weliswaar blijkt uit de bankafschriften dat tot en met september 2016 maandelijks € 6,05 kosten voor een website zijn gemaakt, maar eiseres heeft hierover verklaard dat dit abonnementskosten zijn die niet direct gestopt konden worden. De rechtbank acht dit aannemelijk.
6.1.
Eiseres heeft wat betreft de kosten van levensonderhoud verklaard dat zij door haar psychische klachten de regie over haar leven is kwijtgeraakt. Sinds 2010 heeft zij geen inkomen en geen vaste woon- of verblijfplaats meer en heeft zij afwisselend verbleven bij verschillende familieleden en vrienden die haar onderdak verleenden en waar nodig ondersteunden. Eiseres heeft in 2016 nog getracht inkomsten te genereren door een kleine onderneming te starten, maar dat is niet gelukt. Mede door haar culturele achtergrond heeft het lang geduurd, voordat zij hulp is gaan zoeken voor haar psychische klachten.
6.2.
Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verklaringen overgelegd van [persoon 5] , [persoon 3] , [persoon 6] en [persoon 7] . De rechtbank stelt vast dat uit deze verklaringen volgt dat eiseres door haar psychische klachten een zware tijd doormaakte en dat een goede vriend respectievelijk haar familieleden haar hielpen door haar een slaapplaats te geven. Ook kon eiseres blijven eten en werden zo nu en dan kleine boodschapjes voor haar gedaan. Zij hoefde daarvoor niet te betalen. Ten slotte volgt uit de verklaring van [persoon 7] dat eiseres van 2012 tot 2017 op zijn woonadres ingeschreven heeft gestaan, maar dat dat een postadres was.
6.3.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de door eiseres overgelegde brief van de behandelend psycholoog van 28 februari 2018 volgt dat eiseres een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, een paniekstoornis en agorafobie heeft. Hoewel deze brief dateert van na de bijstandsaanvraag, acht de rechtbank gezien de aard van de klachten aannemelijk dat eiseres de klachten al had in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Dit wordt ook ondersteund door de hiervoor onder 6.2 genoemde verklaringen, die betrekking hebben op een langere periode in het verleden, waaronder de periode hier in geding. Dat in die verklaringen geen specifieke perioden zijn genoemd, doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting eenduidig volgt dat eiseres door haar psychische klachten haar leven al langere tijd niet op orde had, geen vaste woon- of verblijfplaats had en afhankelijk was van de hulp van anderen. Zij leed een sober bestaan, waarbij vooral familieleden in haar primaire levensbehoeften voorzagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in voldoende mate duidelijkheid gegeven over de wijze waarop zij in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Daarmee heeft zij tevens aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de financiële situatie van eiseres in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag zo onduidelijk was dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet was vast te stellen. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
8. De rechtbank kan in dit geval het geschil niet definitief beslechten door zelf in de zaak te voorzien. Nu verweerder nog geen nader standpunt omtrent de vaststelling van het recht op bijstand van eiseres heeft ingenomen, is daartoe nog onvoldoende informatie voorhanden. De rechtbank acht om dezelfde reden toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus ook niet aangewezen en zal verweerder daarom opdracht geven om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).
9. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 december 2017;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.