ECLI:NL:RBDHA:2018:6251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
NL18.9053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overbrenging van Dublinclaimant vanuit strafdetentie naar politiebureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse eiser, die als Dublinclaimant rechtmatig verblijf heeft in Nederland, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was in strafdetentie en werd op 9 mei 2018 door de verweerder in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de verweerder niet bevoegd was om hem over te brengen van de strafdetentie naar het politiebureau, omdat hij rechtmatig verblijf genoot op basis van artikel 8, aanhef en onder m, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de verweerder sinds een eerdere uitspraak van de ABRvS op 1 november 2016 op de hoogte was dat artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet niet kan worden toegepast bij Dublinclaimanten. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag was voor de overbrenging van eiser, waardoor deze onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.170,- voor de onrechtmatige bewaring. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V. Senczuk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit. Hij is geboren op [1983] .
2. Omdat het subsidiaire standpunt dat eiser ter zitting heeft aangevoerd het meest verstrekkend is, wordt deze hieronder als eerste besproken.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was hem op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw over te brengen vanuit strafdetentie naar het politiebureau in [plaatsnaam] . Eiser is een Dublinclaimant en heeft daarom rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2992) en van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1491). Voor de overbrenging naar het politiebureau in [plaatsnaam] was een maatregel van bewaring vereist. Deze maatregel was op het moment van overbrenging niet aanwezig waardoor de overbrenging onrechtmatig is.
4. Verweerder voert aan dat op 28 maart 2018 een M122-formulier is uitgevaardigd om de periode te dekken vanaf het moment dat eiser uit strafrechtelijke detentie kwam tot het moment van inbewaringstelling. Dit formulier is een mededeling van de toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vw en kon daarom als grondslag dienen voor de overbrenging. Er is verder sprake van een andere situatie dan in voornoemde uitspraak van 2 mei 2018 van de ABRvS. Eiser zat in strafrechtelijke detentie en niet in een asielzoekerscentrum. Eiser is ten slotte voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord.
5. Artikel 50, derde lid, van de Vw geeft de mogelijkheid een op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staande gehouden persoon over te dragen naar een plaats bestemd voor gehoor indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft. De ABRvS heeft in de uitspraak van
1 november 2016 vastgesteld dat in een situatie waarin een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw, artikel 50 van de Vw bij gebreke van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet kan worden toegepast.
Niet in geschil is dat eiser Dublinclaimant is en op grond hiervan rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Op het M122-formulier is, onder meer, vermeld dat eiser rechtmatig verblijf geniet ter uitvoering van het bepaalde in de Dublinverordening en dat hij na ontslag uit strafrechtelijke detentie op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de Vw zal worden overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat artikel 50, derde lid, van de Vw de grondslag was om eiser over te brengen van [naam locatie] naar het politiebureau te [plaatsnaam] . Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van 1 november 2016 van de ABRvS is dit niet toegestaan. Omdat gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van een andere titel kon worden overgebracht, bestond er geen wettelijke grondslag om dit te doen nu duidelijk is dat eiser rechtmatig verblijf had. Dat het in onderhavige zaak gaat om overbrenging vanuit een penitentiaire inrichting naar een plaats bestemd voor gehoor en niet om overbrenging vanuit een asielzoekerscentrum, maakt het voorgaande niet anders. Eiser kon niet overgebracht worden op grond van artikel 50, derde lid van de Vw, zodat deze overbrenging naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt.
6. De onrechtmatigheid van de overbrenging maakt de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1595) volgt dat van zwaarwegende belangen aan de kant van verweerder sprake kan zijn indien de vreemdeling daadwerkelijk op korte termijn kan worden uitgezet of het risico dat het voornemen tot uitzetting niet kan worden gerealiseerd onaanvaardbaar moet worden geacht.
7. Verweerder heeft geen belangen gesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Uit het dossier blijken evenmin redenen waarom de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit moet vallen. De rechtbank overweegt dat verweerder er sinds de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2016 van op de hoogte is hoe een Dublinclaimant in bewaring dient te worden gesteld. Al sinds deze uitspraak is verweerder er van op de hoogte dat artikel 50 (derde lid) van de Vw niet kan worden toegepast bij Dublinclaimanten omdat zij rechtmatig verblijf hebben. Het is de taak van verweerder om vervolgens de politie te instrueren over deze werkwijze. De belangenafweging valt daarom in het voordeel van eiser uit. De maatregel dient te worden opgeheven.
8. Nu de overbrenging voorafgaand aan de inbewaringstelling onrechtmatig is bevonden en dit leidt tot onrechtmatigheid en opheffing van de maatregel, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
9. Eiser heeft zich er op beroepen dat hij zich coöperatief opstelt over een mogelijke overdracht naar Oostenrijk en daarom kon worden volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser bereid is mee te werken aan zijn overdracht aan Oostenrijk. Op 25 mei 2018 is een vlucht voor eiser naar Oostenrijk gepland. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat eiser de gevraagde medewerking aan zijn uitzetting gaat verlenen en zich op 25 mei 2018 tijdig zal melden om verweerder in staat te stellen om hem over te dragen aan Oostenrijk.
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van oplegging daarvan onrechtmatig.
11. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 2 x € 105,- (verblijf politiecel) en 12 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.170,-.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.170,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.