5.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd
Verdachte heeft in een periode van twee maanden drie auto’s in brand gestoken. Brandstichting is een zeer ernstig feit, met name vanwege de verstrekkende gevolgen die het met zich mee kan brengen. De door verdachte aangestoken branden hebben gevaar veroorzaakt voor nabijgelegen auto’s en een nabijgelegen winkelcentrum (boven de parkeergarage waar die Ford Taunus geparkeerd stond), bedrijfspand en woning. Door brand te stichten nabij een woning heeft verdachte ook gevaar veroorzaakt voor de aanwezige bewoners. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, zonder rekening te houden met de levens en goederen van anderen, tot zijn daden is gekomen. Voor de gedupeerden hebben de branden veel schade, overlast en frustratie veroorzaakt. Ook voor de maatschappij geeft dit soort feiten veel onrust en gevoelens van onveiligheid, hetgeen ook is gebleken uit de aandacht in de media.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de PBC-rapportage blijkt – kort gezegd – het volgende.
De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte, die een gemiddelde intelligentie heeft, is vanwege zijn leeftijd, te weten 19 jaren ten tijde van het onderzoek, nog in volle gang. Hierdoor kan geen persoonlijkheidsstoornis worden gediagnosticeerd en kan evenmin gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling. Zoals hiervoor reeds is overwogen bij de beoordeling van de toeppassing van het jeugdstrafrecht (4.3) is bij verdachte wel sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, hetgeen zich uit in een passieve houding (gemakzuchtig) en een vermijdende copingstijl, waardoor hij onvoldoende in staat is om richting te geven aan zijn leven (richting- en identiteitsloosheid). Daarnaast heeft verdachte problemen met het herkennen en benoemen van emoties.
De diagnose pyromanie kan niet worden gesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Verdachte voldoet aan meerdere criteria van de DSM-5 classificatie voor pyromanie, te weten het meerdere malen opzettelijk brandstichten, interesse en nieuwsgierigheid naar vuur (hetgeen onder meer blijkt uit zijn actieve deelname aan een “Pyro”-WhatsAppgroep) en de vaststelling dat de brandstichtingen niet zijn gepleegd vanuit een politieke ideologie, wraakneming of gedragsstoornis. Niet geheel uitgesloten is dat verdachte de branden heeft gesticht onder invloed van imperatieve hallucinaties, te weten stemmen in het hoofd die opdracht geven. Eventuele invloed van alcohol is onvoldoende om de diagnose pyromanie te verwerpen. Twee criteria van de DSM-5 classificatie voor pyromanie waaraan moet worden voldaan, zijn bij verdachte niet te onderzoeken omdat geen zicht is op zijn drijfveren voor het stichten van brand. Mogelijk komt zijn gedrag voort uit een roep om aandacht (van zijn ouders) of een poging om bij een groep te horen. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte spanning of affectieve opwinding voorafgaand aan de brandstichtingen heeft ervaren aangezien de contacten binnen de “Pyro”-WhatsAppgroep vooral na de branden hebben plaatsgevonden, er geen getuigen zijn die enige opwinding bij verdachte hebben beschreven voorafgaand aan de brandstichtingen en verdachte bij het afgaan van het brandalarm binnen het PBC geen enkele blijk gaf van opwinding of interesse. Evenmin kan worden vastgesteld of verdachte lustgevoelens, voldoening of opluchting heeft ervaren tijdens de brandstichtingen of tijdens de nasleep daarvan. Verdachte heeft dit zelf ontkend maar wordt, gezien zijn proceshouding, niet beschouwd als een betrouwbare bron.
Bij verdachte zijn voorts geen aanwijzingen gevonden voor een psychiatrische stoornis in engere zin, in het bijzonder niet voor een psychotische stoornis. De verklaring van verdachte dat hij tijdens het politieverhoor het verhaal over het horen van stemmen heeft verzonnen, is aannemelijk. Gezien verdachte zijn vermijdende copingstijl lijkt dit voor hem een gemakkelijke uitweg te zijn geweest uit een hachelijke situatie. Omdat informatie over het functioneren van verdachte vlak voor zijn aanhouding ontbreekt, kan niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van een kortdurende psychotische ontregeling (mede) als gevolg van de invloed van cannabis.
De eerder bij verdachte gestelde diagnose ADHD kan niet worden bevestigd, maar ook niet worden uitgesloten op basis van de geobserveerde gedragingen. Voor een stoornis in het autismespectrum zijn geen aanwijzingen. Evenmin zijn er aanwijzingen voor misbruik of afhankelijkheid van alcohol en cannabis.
Aangezien niet kan worden vastgesteld dat de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte van invloed is geweest op het stichten van brand, kan het recidivegevaar niet worden beoordeeld en is geen strafadvies gegeven.
Uit het Perspectiefplan blijkt dat verdachte deelneemt aan het HAVO examentraject voor de vakken Nederlands, Engels, Aardrijkskunde en Geschiedenis en dat hij contact heeft met een YIP coach die hem gaat helpen bij zijn resocialisatie (school, werk en financiën).
De straf
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de PBC-rapportage kan worden geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van de brandstichtingen geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, waaronder pyromanie. Uit de rapportage blijkt dat de informatie uit het strafdossier, zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat wel degelijk sprake is van pyromanie, is meegenomen bij de beoordeling van de criteria voor de DSM-5 classificatie voor pyromanie. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat de deskundigen ook op basis van deze informatie hebben vastgesteld dat geen sprake is van pyromanie, welke conclusie de rechtbank overneemt. Dit brengt met zich mee dat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan voor oplegging van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest (545 dagen) passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een eventuele behandelverplichting en deelname aan het HAVO-eindexamen, om recidive te voorkomen en de positieve (school)ontwikkeling te stimuleren.
Voorlopige hechtenis
Gezien de omstandigheid dat de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevelen.