ECLI:NL:RBDHA:2018:6126
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en toegang tot gefinancierde rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De Staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat er systematische tekortkomingen zijn in de rechtsbijstand.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder asielaanvragen heeft ingediend in verschillende landen, waaronder Duitsland, en dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser op basis van een claimakkoord. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen zal voldoen. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening en de Procedurerichtlijn toestaan dat de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand afhankelijk kan worden gesteld van de kans van slagen van de procedure.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een registertolk in te schakelen, omdat er geen miscommunicatie is aangetoond en eiser heeft verklaard dat hij de tolk goed kon verstaan. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier A. Nobel, en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.