ECLI:NL:RBDHA:2018:6062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding termijn voor het maken van bezwaar ten onrechte door verweerder niet verschoonbaar geacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin een wijzigingsaanvraag van een subsidie voor een project werd goedgekeurd. Eiseres stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, omdat het besluit pas op 29 juni 2017 aan haar bekend was gemaakt, terwijl verweerder aanvoerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiseres had immers in 2015 al haar bezwaren kenbaar gemaakt en had niet kunnen begrijpen dat er een wijzigingsbesluit was genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Biesheuvel-Hoitinga),
en

de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigde: mr. W.C.M. Niekus en drs. I.M. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een wijzigingsaanvraag van [naam B.V.] in het kader van een aan [naam B.V. voluit] B.V. (hierna: [naam B.V.] ) verleende subsidie binnen het Private Sector Investeringsprogramma (hierna: PSI-subsidie) voor het Project ‘ [naam project] ’ goedgekeurd.
Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. A. Kwint, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op [datum] 2012 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) namens verweerder aan eiseres en [naam B.V.] een PSI-subsidie verleend voor het Project ‘ [naam project] ’. Het doel van het project was een bijdrage te leveren aan het ecotoerisme in het [naam national park] door in de [naam omgeving] Area een ecovriendelijke lodging en safari operator te vestigen. Begin 2014 heeft eiseres, wegens verschil van inzicht, zich teruggetrokken uit het project, waarna eiseres op 14 mei 2014 een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven tegen voortzetting van het project met een andere lokale partner. Bij het primaire besluit heeft RVO de wijzigingsaanvraag voor de subsidie goedgekeurd. Die wijzigingen zien onder andere op de lokale partner en de locatie voor het project.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Het bezwaarschrift dateert van 7 juli 2017. Er bestond geen verplichting het primaire besluit aan eiseres bekend te maken. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat uit een e-mail van 28 augustus 2015 blijkt dat aan eiseres kenbaar is gemaakt dat er een besluit is genomen. Indien eiseres van mening was als derde-belanghebbende recht te hebben op bekendmaking van het besluit, had het op haar weg gelegen om op dat moment actie te ondernemen, in plaats van twee jaar later. De termijnoverschrijding wordt derhalve niet verschoonbaar geacht, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, aangezien het besluit pas op 29 juni 2017 aan haar als derde-belanghebbende is bekendgemaakt. Eiseres betoogt dat zij als derde-belanghebbende dient te worden aangemerkt om de volgende redenen. Zij was mede-aanvrager van de subsidie voor het desbetreffende project. Op het moment dat zij zich terugtrok als lokale partner bij het project is haar verzocht een verklaring van geen bezwaar op te stellen ten aanzien van de voortzetting van het project. Deze verklaring van geen bezwaar zag vanzelfsprekend op uitvoering van het project conform het initiële toekenningsbesluit van de subsidie. Verweerder wist, dan wel behoorde te weten, dat eiseres door de goedkeuring van de wijzigingsaanvraag direct in haar belangen zou worden geraakt. Het project [naam project] zou namelijk niet meer in het [naam omgeving] Area worden uitgevoerd, maar in het [naam omgeving] Area, waar eiseres is gevestigd en waardoor [naam B.V.] een directe concurrent van eiseres is geworden. Het primaire besluit is pas per e-mail van 29 juni 2017 aan eiseres bekend gemaakt, waardoor het bezwaar derhalve tijdig is ingediend. Indien het bezwaar wel te laat is ingediend, is deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Zij heeft in 2015 immers veelvuldig contact gezocht met verweerder en daarbij haar bezwaren over de uitvoering van het project kenbaar gemaakt. Verweerder heeft toen niet gerept over een goedkeuringsbesluit van de wijziging van het project, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet een belanghebbende is tegen wie het primaire besluit is gericht. Eiseres heeft zich immers teruggetrokken uit het project en een verklaring overgelegd geen bezwaar te hebben indien het project met een andere lokale partner doorgaat. Ten tijde van het primaire besluit had eiseres derhalve geen formele banden meer met de verleende subsidie, die bij het primaire besluit is gewijzigd. Dat eiseres mogelijkerwijs belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het primaire besluit en daartegen derhalve bezwaar kan maken, doet aan het voorgaande niet af (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:135). Het primaire besluit is op 16 juni 2015 aan de gemachtigde van [naam B.V.] verzonden en daarmee op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De bezwaartermijn liep daardoor van 17 juni 2015 tot en met 28 juli 2015. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat hij formeel niet gehouden was aan eiseres een mededeling over het nemen van het besluit te doen, als bedoeld in artikel 3:43 van de Awb, nu eiseres ter voorbereiding van het primaire besluit geen zienswijze heeft ingediend en verweerder op grond van artikel 4:8 van de Awb evenmin gehouden was eiseres daartoe in de gelegenheid te stellen. Daarbij komt dat de mededeling van het besluit, bedoeld in artikel 3:43 van de Awb geen constitutieve betekenis heeft voor de inwerkingtreding en niet bepalend is voor de aanvang van de bezwaar- en beroepstermijn. De mededeling is enkel een kennisgeving. Het bezwaarschrift van 7 juli 2017 is dan ook buiten de bezwaartermijn ingediend. Voor zover eiseres erop heeft gewezen reeds in 2015 per e-mail haar bezwaren bekend te hebben gemaakt, heeft verweerder er, voor zover deze zouden worden aangemerkt als tegen een besluit gericht bezwaar, terecht op gewezen dat deze e-mails eveneens dateren van na de bezwaartermijn.
4.2
Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven, indien redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat zij niet op de hoogte was van het besluit. Zoals de Afdeling eveneens in de hiervoor genoemde uitspraak van 17 januari 2018 heeft overwogen dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het nemen van een besluit waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen bezwaar te maken.
Eiseres stelt, in tegenstelling tot verweerder, dat zij uit de e-mail van 28 augustus 2015 niet heeft begrepen, en niet heeft hoeven of kunnen begrijpen, dat er een wijzigingsbesluit ten aanzien van de PSI-subsidie was genomen, waar zij als derdebelanghebbende een bezwaarschrift tegen kon indienen. De rechtbank volgt eiseres in deze stelling. Hoewel verweerder, zoals hiervoor is overwogen, formeel niet gehouden was het wijzigingsbesluit van 16 juni 2015 aan eiseres bekend te maken, had verweerder kunnen begrijpen dat voor eiseres grote belangen waren gemoeid met het besluit dat verweerder op de wijzigingsaanvraag van [naam B.V.] heeft genomen. Bovendien blijkt uit de verklaring van geen bezwaar alleen dat eiseres geen bezwaar had tegen het voortzetten van het project met een andere lokale partner en niet, zoals verweerder heeft gesteld, dat eiseres evenmin bezwaar zou hebben tegen andere wijzigingen aangezien eiseres in die verklaring geen verdere restricties kenbaar zou hebben gemaakt. Gelet op het e-mailverkeer tussen eiseres en verweerder in augustus en september 2015, waarin eiseres haar belangen en standpunten duidelijk naar voren heeft gebracht en heeft geschetst hoezeer de activiteiten van haar voormalige subsidiepartner haar thans – nu die activiteiten in haar naaste omgeving worden ontplooid - schaden, had het voor verweerder glashelder moeten zijn dat eiseres tegen het wijzigingsbesluit zou willen opkomen. Verweerder heeft het wijzigingsbesluit evenwel pas op 29 juni 2017 aan eiseres toegezonden. Eiseres heeft op 7 juli 2017, en dus binnen twee weken nadat zij van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft derhalve de termijnoverschrijding ten onrechte niet verschoonbaar geacht.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.