ECLI:NL:RBDHA:2018:6000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
09/818644-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gijzeling van een minderjarige jongen en andere strafbare feiten

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een volwassen verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van het medeplegen van gijzeling van een minderjarige jongen, alsook van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en diefstal van een auto. De zaak kwam ter terechtzitting na meerdere zittingen in 2017 en 2018. De verdachte en zijn medeverdachten werden beschuldigd van het gijzelen van een jongen op 19 augustus 2017 in Zoetermeer. De jongen werd onder druk gezet om een vriend te bellen en werd gedurende anderhalf uur vastgehouden in een auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de jongen wederrechtelijk van zijn vrijheid had beroofd met het doel om een ander te dwingen iets te doen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen op 5 mei 2017 en van het stelen van een auto op 30 april 2017. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de gijzeling bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van vrijheidsberoving. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 210 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818644-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 november 2017, 12 februari 2018,
19 april 2018 en 26 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.P. Friperson, advocaat te Den Haag naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk
van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerkeen ander, te weten [betrokkene] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het verschijnen op een afspraak met verdachte en/of zijn mededader(s),
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (onder omstandigheden dat deze tegelijkertijd door verdachte en zijn twee
mededaders werd benaderd) gezegd mee te gaan, en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer] meegelopen naar de auto, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] laten instappen in de auto, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] gedurende ongeveer anderhalf uur, althans enige tijd (in het bijzijn van
verdachte en/of zijn mededader(s)) in de auto laten zitten en rondgereden, zonder dat deze
gelegenheid kreeg de auto te verlaten, en/of
- de batterij uit de telefoon van die [slachtoffer] verwijderd, en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij niet weg mocht totdat hij geregeld had dat [betrokkene] ergens
was,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij mensen moest bellen en/of er voor moest zorgen dat er een afspraak zou komen met [betrokkene] en/of zij hem niet zouden laten gaan zolang zij niets van [betrokkene] hadden;
2.
ter berechting gevoegd 09.090992-17
hij op of omstreeks 5 mei 2017 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een nepvuurwapen met demper, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 30 april 2017 te [plaats] , gemeente Dronten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Volvo 440), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 3, omdat dit feit een klachtdelict betreft. De klacht is ingediend door mevrouw [benadeelde] , terwijl gezien het bepaalde in
artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht alleen de heer [benadeelde] , de eigenaar van de auto, de klacht had kunnen indienen.
De raadsvrouw heeft tevens verzocht feit 1 af te splitsen van de feiten 2 en 3, omdat de verdachte ten aanzien van feit 1 ruim zes maanden in voorarrest heeft gezeten en hij - gelet op de te bepleiten vrijspraak ten aanzien van feit 1 - in het kader van een eventueel in te dienen verzoek in het kader van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een zwaarwegend belang heeft bij splitsing.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de bepleite niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie aangegeven dat de dochter van de eigenaar van de auto, mevrouw
[dochter benadeelde] , namens haar vader aangifte heeft gedaan van de diefstal van de auto en hiertoe ook gerechtigd was. Onder deze omstandigheden is ook een klacht door háár ingediend, conform de regels. Het is duidelijk dat de eigenaar van de auto vervolging van de verdachte wenst. Het verweer dient dan ook te worden verworpen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het verzoek tot splitsing van de feiten tot afwijzing geconcludeerd, nu hij zal vorderen dat de verdachte zal worden veroordeeld voor dit feit. Het belang van de verdachte bij splitsing ontbreekt derhalve.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en overweegt daartoe het volgende. Mevrouw [dochter benadeelde] heeft namens haar vader aangifte gedaan van diefstal van de auto en zij is ook degene die de klacht heeft ingediend. Kijkend naar het bepaalde in artikel 316 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank hierin geen belemmering voor de vervolgbaarheid van het tenlastegelegde feit. De rechtbank stelt dat de verdachte door de aangeefster bij de aangifte is aangeduid als haar stiefzoon. Tussen de verdachte en de vader van de aangeefster, die immers de eigenaar is van de in de aangifte genoemde auto, bestaat gelet hierop geen bloed- of aanverwantschap. Het bepaalde in artikel 196, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht sisderhalve niet van toepassing.Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw om feit 1 af te splitsen, overweegt de rechtbank als volgt. Meerdere zaken van één verdachte worden in beginsel gevoegd behandeld. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan de rechtbank beslissen de zaken te splitsen. Het door de raadsvrouw van de verdachte aangevoerde argument is niet een dergelijke omstandigheid. De grondslag van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering brengt niet met zich dat zaken worden afgesplitst om de verdediging in de gelegenheid te stellen een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich op 19 augustus 2017 te Zoetermeer samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gijzeling (feit 1) alsook of hij op 5 mei 2017 een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad en op 30 april 2017 een auto heeft gestolen (feiten 2 en 3).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie heeft zijn standpunt onderbouwd in een schriftelijk requisitoir, welk stuk hij aan de rechtbank heeft overgelegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er ten aanzien van feit 1 geen sprake is geweest van vrijheidsberoving zoals bedoeld is door de Hoge Raad in het arrest van 12 mei 2015
Blijkens dit arrest wordt onder vrijheid verstaan de vrijheid om te gaan en staan waar hij/zij wil en kan uit de conclusie van de A-G Spronken worden afgeleid dat vrijheidsbeneming dient te worden gedefinieerd als het benemen van de feitelijke mogelijkheid om zich te verplaatsen. De enkele bewoordingen ‘komen jullie mee naar beneden’ of ‘komen jullie mee’ en ‘stap in de auto’ zijn volgens de Hoge Raad in het algemeen niet van dien aard dat degene tegen wie deze woorden zijn gericht in feite van zijn vrijheid - de vrijheid om te gaan en staan waar hij wil - wordt beroofd.
Kijkend naar wat in de onderhavige zaak is gebeurd, de aangever is niet fysiek beperkt in zijn bewegingsvrijheid, geen van de verdachten heeft hem aangeraakt, tegen hem is gezegd dat hij mee moest lopen en dat heeft hij gedaan, er zijn geen bedreigingen tegen hem geuit en hij is niet belet of verhinderd om de auto te verlaten, en toetsend aan de jurisprudentie van de Hoge Raad komt de raadsvrouw tot de conclusie dat de vrijheidsberoving niet bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat het nepvuurwapen dat de verdachte bij zich had op lijst a of b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I staat vermeld en dat om die reden vrijspraak dient te volgen.
Ook de raadsvrouw heeft haar pleitaantekeningen aan de rechtbank overgelegd.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op zaterdag 19 augustus 2017 omstreeks 16:14 uur komt bij de meldkamer een telefonische melding binnen. De melder [vader van slachtoffer] vertelt dat zijn zoon [betrokkene] zojuist in Zoetermeer achterna was gezeten door een groep mannen met een honkbalknuppel. Zijn zoon had weten te vluchten maar de groep mannen had nu een vriend van zijn zoon in een zwarte Volkswagen Golf getrokken. Deze vriend, [slachtoffer] , zou door deze mannen tegen zijn wil worden vastgehouden. [betrokkene] had telefonisch bericht ontvangen dat hij naar het winkelcentrum [locatie 1] in Zoetermeer moest komen om een verschuldigd geldbedrag te betalen. Als [betrokkene] niet zou komen zou zijn vriend [slachtoffer] niet worden losgelaten.
Politieagenten gaan naar aanleiding van de melding naar het [locatie 1] in Zoetermeer. Zij rijden over het parkeerterrein van het winkelcentrum [locatie 1] en zien een grijze Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken] , die daar geparkeerd staat . In dit voertuig zitten twee personen achterin en een persoon achter het stuur. Naast het voertuig staat een vierde persoon te bellen. De agenten controleren de inzittenden.. Op de achterbank blijkt de in de melding genoemde [slachtoffer] te zitten. Nadat [slachtoffer] door de agenten uit de auto wordt gehaald, verklaart hij dat hij tegen zijn wil werd vastgehouden door de twee mannen in de auto en de man die naast de auto staat. [2]
Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft horen zeggen dat hij bang was, dat hij in de auto was getrokken, dat hij niet meer weg mocht, dat ze 1,5 uur met hem hadden rond gereden en dat hij niets durfde te zeggen omdat hij bang was dat ze hem zouden gaan slaan als ze erachter kwamen dat hij met de politie gesproken had. [3]
De volgende drie mannen werden op zaterdag 19 augustus 2017 omstreeks 16:32 uur op heterdaad aangehouden:
1. [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [4] ;
2. [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] [5] ;
3. [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] [6] .
Verklaringen [slachtoffer]
(verder: aangever) heeft verklaard dat hij op 19 augustus 2017 had afgesproken om te chillen met [getuige] , [betrokkene] en [betrokkene] . Omstreeks 13.00 uur ontmoetten zij elkaar . Ze hebben gechild en vervolgens zijn aangever, [betrokkene] en [betrokkene] zijn naar [locatie 1] gelopen. Zij zouden op de parkeerplaats bij de Randstadrailhalte [locatie 1] aan de [locatie 1] [betrokkene] ontmoeten. Deze [betrokkene] had aan [betrokkene] gevraagd om te komen. [getuige] kwam rond 15.08 uur ook aanlopen op de betreffende parkeerplaats.
Aangever heeft verklaard dat een man (de langste van de drie, lichte huidskleur, met opgeschoren haar aan de zijkanten) [betrokkene] om een sigaret vroeg. [betrokkene] gaf een sigaret. Ze liepen verder en toen riep er een andere man “ [betrokkene] ”.
Deze man (met een babyblauw petje op, kleinste van de drie, bruine huidskleur, meer Surinaams, spijkerbroek) sprong uit een auto, een grijze Golf.
[betrokkene] rende daarop hard weg. Aangever zag een derde man (een beetje een Indonesisch uiterlijk, shirt met korte mouwen, mogelijk oranje van kleur, haar aan de zijkant opgeschoren en bovenop iets langere kuif) achter [betrokkene] aan rennen. Hij zag dat deze man een meerkleurige honkbalknuppel had, waar de kleuren rood/oranje in zaten.
[betrokkene] rende richting de stad, de drie mannen renden achter hem aan. Aangever ging naar huis en liep over de brug, toen hij “hey, hey” hoorde roepen.
Eén van de drie mannen riep dat. Ze vroegen naar het telefoonnummer van [betrokkene] . Aangever wist dit niet. Ook vroegen ze naar de woonplaats van [betrokkene] en toen aangever zei dat hij dit wist, zeiden ze dat hij met hen mee moest. Aangever voelde zich onder druk gezet, omdat de mannen hun stem verhieven, veel ouder waren dan hij, ze achter [betrokkene] waren aangerend met een honkbalknuppel en ze met zijn drieën waren. Aangever was bang en is met hen meegelopen. Eén van de mannen liep achter hem en twee voor hem. Ze zijn niet naar [betrokkene] ’s huis gereden. Toen aangever niet kon vertellen wat de chillplekken van [betrokkene] waren, moest hij vervolgens allerlei mensen bellen. De mannen zeiden dat hij niet weg mocht totdat hij had geregeld dat [betrokkene] ergens was. Aangever heeft [betrokkene] , [getuige] en [betrokkene] gebeld. Uiteindelijk vroeg hij aan [getuige] of hij [betrokkene] naar de plek kon laten komen waar ze uiteindelijk zijn aangehouden. Een van de verdachten heeft de hele rit naast aangevergezeten .
De andere twee reden afwisselend. De mannen haalden na het bellen de batterij uit de telefoon van aangever. Op een later moment heeft hij die teruggekregen.
Aangever denkt dat het rijden ongeveer anderhalf uur heeft geduurd. Er is geen moment geweest dat hij uit de auto had gekund; er bleef altijd iemand bij hem zitten. De mannen zeiden tegen aangever dat zij rond de 1000 euro van [betrokkene] moesten krijgen. De mannen zeiden “het gaat niet om jou maar om [betrokkene] , maar we laten jou niet gaan zolang we niets van [betrokkene] hebben”. Aangever zag toen de politie kwam dat de tweede man de knuppel tegen zijn been had gezet, terwijl deze tijdens het rijden onder de bestuurdersstoel had gelegen. [7]
Op 29 januari 2018 heeft aangever als getuige bij de rechter-commisaris in de strafzaak tegen de drie verdachten een verklaring afgelegd. Hij heeft ondermeer het volgende verklaard: Er stapten twee jongens uit de auto, één had een knuppel, ik denk [medeverdachte 1] .
Eén van de jongens sprak mij aan en vroeg of ik wist waar [betrokkene] woonde. Ze hadden toen geen knuppel meer bij zich. Ze wilden graag weten waar [betrokkene] was. Ze hebben mij niet aangeraakt, maar ik moest wel mee naar de auto. Ik wilde niet mee in de auto. Ik heb gezegd dat ik naar huis moest. Ze zeiden dat dat niet kon, omdat ze [betrokkene] moesten hebben. Ik denk dat ik door de spanning meegelopen ben. Ik voelde me rot en wilde me er niet mee bemoeien. Toen we naar de auto liepen liep er één voor me en één of twee achter me. Ik moest achterin de auto zitten. Ik zag toen de honkbalknuppel weer. Hij lag achterin bij de voeten, geloof ik. Ik moest een paar vrienden bellen om te vragen waar [betrokkene] was. Ik moest van allemaal bellen. Ik belde [getuige] . Hij hoorde dat er iets niet goed was. Ik belde niet met mijn eigen telefoon want ik had geen beltegoed. Daarna heb ik [betrokkene] gebeld, maar die wist niet waar [betrokkene] was. Ik werd gebeld door [getuige] . Hij had [betrokkene] gebeld en gezegd dat ik waarschijnlijk bij hen was. Ik heb tegen hem gezegd dat we bij halte [locatie 1] stonden. Toen gingen twee van de jongens drinken halen.
Ik heb niet gevraagd of ik uit de auto mocht Ze hebben ook niets gezegd over wanneer ik eruit mocht. Ze hebben niet gedreigd in de auto. Ik heb niet gevraagd of ik eruit mocht. Ik voelde me wel vervelend. Er hing een negatieve sfeer.
Ik was wel bang. Ik kon niet weg uit de auto, omdat het een tweedeursauto was. Toen de andere twee gasten drinken gingen halen, haalde degene die in de auto bleef de simkaart batterij uit mijn telefoon zodat ik niet meer kon bellen. Hij zat voor mij op de bijrijdersstoel. [medeverdachte 1] en de bestuurder gingen weg. De jongens hebben mij niet vast gepakt of aangeraakt. [8]
De politie heeft vastgesteld dat de man die om een sigaret vroeg de verdachte [medeverdachte 2] is, dat de man die met de honkbalknuppel over de openbare weg rende, de verdachte
is en dat de man die eerst als bijrijder in de geparkeerde auto zat en later op de achterbank, de verdachte [medeverdachte 1] is. [9]
Verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
Bij de rechter-commissaris heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] het medeplegen van de gijzeling van het slachtoffer [slachtoffer] op 19 augustus 2017 bekend. Hij heeft verklaard dat hij aangever niet heeft aangeraakt, maar wel heeft gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten totdat [betrokkene] er zou zijn en dat medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte dit ook tegen aangever hebben gezegd. [betrokkene] had in het verleden € 100,- van hem gestolen en hij wilde dit geld terug. [betrokkene] had [betrokkene] gebeld en ervoor gezorgd dat [betrokkene] naar de afgesproken plek zou komen. [betrokkene] rende weg, hij en medeverdachte [medeverdachte 2] renden achter hem aan, maar kregen hem niet te pakken.
Toen heeft de verdachte aangever met de honkbalknuppel bedreigd en hebben ze aangever in de auto vast gehouden en gezegd dat hij niet weg mocht. Hij moest [betrokkene] bellen. Aangever heeft ongeveer 1 à 1,5 uur bij hen in de auto gezeten. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij denkt dat het een onprettig gevoel was voor aangever en dat hij kan begrijpen dat hij heel erg bang is geweest. [10]
Op 29 januari 2018 is de medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige door de rechter-commissaris gehoord in de zaken van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij heeft wederom verklaard dat hij samen met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] was. Medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte reden afwisselend. Hij stelde voor om [betrokkene] te gaan zoeken. [betrokkene] was hem geld verschuldigd. [betrokkene] had op school € 100 van hem gestolen. Hij heeft ook tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] gezegd dat [betrokkene] hem geld schuldig was. Er was niet echt een plan. Het was de bedoeling dat zij zouden vragen waar het geld was. Medeverdachte [medeverdachte 1] zat rechts achterin. Medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte zaten voorin. Medeverdachte [medeverdachte 1] zag [betrokkene] wegrennen toen hij hem riep. Medeverdachte [medeverdachte 1] zei iets van ‘Yo [betrokkene] ’ en medeverdachte [medeverdachte 2] en hij renden achter [betrokkene] aan. De verdachte stond toen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terugkwamen samen met aangever. De verdachte had een honkbalknuppel. Hij zwaaide er onderhands een beetje mee. Aangever heeft de honkbalknuppel wel gezien.
Ze vroegen aangever om mee te komen om [betrokkene] te zoeken. Hij was een beetje gespannen, maar ging wel mee. Ze reden richting [locatie 1] en hebben gekeken op de plekken waar [betrokkene] gaat chillen. Daarna zijn ze naar winkelcentrum [locatie 1] gereden. De sfeer in de auto was gespannen. Ze hebben in de auto wel gezegd dat aangever niet weg mocht omdat ze op zoek waren naar [betrokkene] . Hij mocht niet uit de auto. Dat zeiden ze allemaal. Aangever zat achterin naast medeverdachte [medeverdachte 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 2] iets te drinken gehaald. Aangever moest gewoon blijven zitten en de verdachte bleef bij hem. Toen ze een halve minuut later terug waren kwam de politie.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat hij aangever heeft gevraagd om [betrokkene] te bellen. Dat deed hij gewoon. Hij heeft meerdere telefoontjes gepleegd, ook naar [betrokkene] vrienden. Aangever heeft steeds met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] gebeld. De honkbalknuppel lag bij medeverdachte [medeverdachte 1] achterin, naast zijn been. Toen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] terugkwamen van drinken halen was de batterij uit de telefoon van aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] weet niet wie hem eruit heeft gehaald.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegen aangever gezegd: je mag niet uit de auto voordat [betrokkene] er is. [11]
Verklaring getuige [getuige]
Getuige [getuige] heeft bij de politie [12] en als getuige bij de rechter-commissaris [13] verklaard dat hij toen hij rond 15:08 uur ook in [locatie 1] was aangekomen, is aangesproken door een jongen die om een sigaret vroeg en dat dit dezelfde jongen was die even later naar [betrokkene] liep. Twee andere jongens stonden nog bij een auto, zilvergrijs van kleur. Vervolgens zag hij dat een jongen met een honkbalknuppel achter [betrokkene] aan rende die er vandoor ging. Toen [getuige] thuis was, is hij door aangever gebeld met de vraag of hij [betrokkene] naar winkelcentrum [locatie 1] wilde laten komen.
Hij hoorde aan de stem van de aangever dat hij bang was. Hij klonk een beetje geschrokken en gedwongen. Daarop heeft de getuige [betrokkene] gebeld en gezegd dat hij de politie moest bellen.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris enige betrokkenheid bij de gijzeling van [slachtoffer] ontkend.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de verklaringen van aangever, bij de politie en bij de rechter-commissaris en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, bezien in samenhang met de overige in het dossier voorhanden zijnde stukken, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de gijzeling ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verteld dat hij het geld dat [betrokkene] hem nog schuldig was bij hem terug wilde halen. Daartoe heeft medeverdachte [medeverdachte 1] [betrokkene] en zijn vrienden naar een Randstadrailstation in de wijk [locatie 1] laten lokken. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren daar bij. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft één van de vrienden van [betrokkene] dan wel aan [betrokkene] zelf om een sigaret gevraagd en daarmee het eerste contact met [betrokkene] dan wel diens vriendengroep gelegd. Nadat [betrokkene] ervan door was gegaan, is aangever door de verdachte en medeverdachten aangesproken en zij hebben aangever begeleid naar de auto door voor en achter hem te lopen. De verdachte had een honkbalknuppel vast waarmee hij zwaaide. Aangever heeft de honkbalknuppel op dat moment weliswaar niet gezien, maar deze wel gezien toen deze in de auto lag. Vervolgens is 1,5 uur met aangever in een auto rond gereden en heeft de verdachte ook gereden, terwijl aangever meerdere telefoontjes heeft gepleegd om [betrokkene] naar een bepaalde plek te laten komen. Door alle verdachten is tegen aangever gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten voordat [betrokkene] op de afspraak was verschenen. Toen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weg gingen om drinken te halen, is de verdachte bij aangever in de auto gebleven.
Uit deze omstandigheden komt naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij de gijzeling duidelijk naar voren.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake zou zijn geweest van vrijheidsberoving, omdat aangever niet fysiek beperkt is in zijn bewegingsvrijheid omdat hij niet is vastgehouden, vast gebonden en/of opgesloten, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Van gijzeling is sprake als er opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd of beroofd gehouden met het oogmerk om een ander te dwingen iets te doen of niet te doen.
Aangever was veertien jaar toen hij door de drie verdachten, allen ouder dan aangever, met luide stem werd aangesproken, vlak nadat aangever had gezien dat twee van deze verdachten zijn vriend achterna zaten met een honkbalknuppel. Aangever moest meelopen naar een auto.
Eén van de verdachten liepvoor aangever uit en de andere twee liepen achter hem. Aangever moest achterin de driedeurs Polo stappen; dit betekent dat hij zelf geen portier heeft dat hij zelf kan openen om zo de auto te verlaten. Achterin zaten geen portieren, zodat de aangever niet zelf een portier kon openen om (ongehinderd) de auto te verlaten. Medeverdachte [medeverdachte 1] Zat steeds naast hem op de achterbank. De honkbalknuppel lag op dat moment in de auto. Er werd tegen aangever gezegd dat hij mensen moest bellen en moest zorgen dat er een afspraak zou komen met [betrokkene] . Er werd door alle verdachten tegen aangever gezegd dat hij de auto niet mocht verlaten totdat [betrokkene] er was. Gedurende ongeveer anderhalf uur reden de verdachten met de auto rond, warej de verdachten of in ieder geval één van hen steeds bij aangever en mocht aangever de auto niet verlaten. Pas toen de politie kwam, kon aangever de auto verlaten.
Gelet op voornoemde gang van zaken is de rechtbank van oordeeldat aangever, fysiek beperkt was in zijn bewegingsvrijheid en niet de vrijheid had om te gaan en staan waar hij wilde. Dat hij niet was vastgebonden of vastgehouden, doet daaraan niet af.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (parketnummer 09.090992-17 t.b.g.)
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [14]
Op 5 mei 2017 zijn verbalisanten naar de [adres] te Den Haag gegaan omdat daar al een paar dagen een groene Volvo 440 stond met kenteken [kenteken] die als gestolen stond geregistreerd. De Volvo reed weg en werd vervolgens op de [adres] stil gezet en de drie inzittenden, waaronder de verdachte werdaangehouden. De verdachte bestuurde de auto.
Onder de passagiersstoel werd een nepvuurwapen met een demper gevonden. [15]
Op 1 mei 2017 heeft [dochter benadeelde] , de stiefmoeder van de verdachte, aangifte gedaan en op 2 mei 2017 is door haar namens [benadeelde] , haar vader en tevens stiefopa van de verdachte, een klacht ingediend. De verdachte woonde bij zijn stiefopa in [plaats] en heeft op 30 april 2017 de auto een Volvo 440 met kenteken [kenteken] zonder toestemming meegenomen. [16]
Het wapen dat in de auto is gevonden is door een wapendeskundige onderzocht.
Het is een voor bedreiging geschikt veerdrukwapen en vertoont een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk CZ 85 D compact. Het is een
wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. [17]
De verdachte heeft bij de politie bekend dat hij is aangehouden in de auto van zijn opa, een Volvo 440, en dat hij deze zonder toestemming heeft meegenomen, terwijl hij geen rijbewijs heeft. Hij heeft gewoon de sleutel gepakt. [18]
Ten aanzien van het nepwapen heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij
dit op de kermis heeft gewonnen. Hij had het uit zijn tas gehaald en in de auto gelegd en was vergeten dat het daar lag. [19] De verdachte heeft afstand gedaan van het wapen. [20]
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat het nepvuurwapen dat de verdachte bij zich had op lijst a of b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I staat vermeld.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, nu het wapen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betreft en aldus een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie en aldus bewezenverklaring kan volgen.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 19 augustus 2017 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [betrokkene] , te dwingen iets te doen, te weten het verschijnen op een afspraak met verdachte en/of zijn mededaders,
immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] (terwijl deze door verdachte en zijn twee mededaders werd benaderd) gezegd
mee te gaan, en vervolgens
- met die [slachtoffer] meegelopen naar de auto, en vervolgens
- die [slachtoffer] laten instappen in de auto, en vervolgens
- die [slachtoffer] gedurende ongeveer anderhalf uur (in het bijzijn van verdachte en/of zijn
mededaders) in de auto laten zitten en rondgereden, zonder dat deze gelegenheid kreeg de auto te
verlaten, en
- de batterij uit de telefoon van die [slachtoffer] verwijderd, en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij niet weg mocht totdat hij geregeld had dat [betrokkene] ergens
was,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij mensen moest bellen en/of er voor moest zorgen dat er een afspraak zou komen met [betrokkene] .
2.
ter berechting gevoegd 09.090992-17
hij op 5 mei 2017 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nepvuurwapen met demper, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 30 april 2017 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Volvo 440), toebehorende aan [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf/maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Reclassering Nederland in het kader van de meldplicht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan bepleit de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 het opleggen van een straf gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en ten aanzien van de overige feiten het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke werkstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gijzeling.
Daarbij is het slachtoffer gedurende ruim anderhalf uur van zijn vrijheid beroofd.
Het slachtoffer moest meelopen naar een auto, moest instappen en vervolgens is
er anderhalf uur met hem rondgereden en kreeg hij niet de gelegenheid om de auto te verlaten. Ook is op een gegeven moment de batterij uit zijn telefoon gehaald. Dit alles met het doel om een vriend van het slachtoffer te dwingen op een afspraak te verschijnen.
Eén van de andereverdachten wilde geld hebben van deze vriend.
Door hun handelen hebben de verdachten inbreuk gemaakt op een fundamenteel recht van een mens; de vrijheid om te gaan en staan waar hij wil.
Een feit als gijzeling zorgt bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving voor gevoelens van angst en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer.
De verdachte en zijn mededaders hebben bij het plegen van het feit gehandeld uit puur eigen belang en hebben zich niets aangetrokken van de gevoelens en belangen van het slachtoffer.
De verdachte heeft voorts zonder toestemming de auto van zijn stiefopa meegenomen en derhalve geen respect getoond voor het eigendom van een ander. Bovendien reed hij zonder rijbewijs in de auto hetgeen tot zeer gevaarlijke situaties had kunnen leiden. Bij de aanhouding van de verdachte lag een nepvuurwapen dat niet te onderscheiden is van een echt vuurwapen, onder de stoel van de bijrijder. Het ongecontroleerde bezit van dit soort voorwerpen is onwenselijk nu deze gebruikt kunnen worden voor bedreiging, afdreiging of andere criminele activiteiten.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland
d.d. 21 november 2017 betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Blijkens dit rapport lijkt de verdachte niet vatbaar voor een pedagogische aanpak en lijkt hij sterk te berusten in zijn eigen opvattingen en ideeën. Nu de verdachte ook niet meer thuis wonend is en zelfstandig aan een toekomst werkt, wordt geadviseerd het commune strafrecht toe te passen. Daar de verdachte op verschillende leefgebieden instabiliteit kent, acht de reclassering de kans dat de verdachte wederom met justitie in aanraking komt matig tot hoog. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke hulpverlener, het verblijven in een instantie voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang alsook een contactverbod met aangever en de medeverdachten.
De op te leggen straf
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak het commune strafrecht dient te worden toegepast.
Gijzeling is een zeer zwaar misdrijf. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank ziet wel aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen teneinde recidive te voorkomen.
Hoewel de rechtbank het belang van een meldplicht in de situatie van de verdachte ziet, zal zij geen reclasseringstoezicht noch een van de andere geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, nu de verdachte - die ook niet ter zitting is verschenen - kennelijk zijn eigen gang gaat en niet voor begeleiding open staat.
Het onvoorwaardelijke deel van de straf is gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 310 en 282a van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding
onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1
medeplegen van gijzeling;
feit 2 (09/090992-17 t.b.g.)
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 3 (09/090992-17 t.b.g.)
diefstal
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 210 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
34 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters, voorzitter,
mrs. E.M.M. Engbers en N.I.S. Wallet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2017-236395, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 196.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 56/58
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72.
4.Proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 1] , p. 16/18.
5.Proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 2] , p. 33/35.
6.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 56/58.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , met bijlage, p. 73/77.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , d.d. 29 januari 2018
9.Proces-verbaal van bevindingen- signalementen, p.157/161.
10.Proces-verbaal verhoor inbewaringstelling van [medeverdachte 1] d.d. 22 augustus 2017.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2018.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 86/88.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 25 januari 2018.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2017122730, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 111.
15.Proces-verbaal aanhouding verdachte [verdachte] , p. 40/42.
16.Proces-verbaal van aangifte en klacht door [benadeelde] , p. 52/55.
17.Proces-verbaal , p. 56/59.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 96/101.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 104/108.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 102/103.