ECLI:NL:RBDHA:2018:5977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
C/09/531123 / HA RK 17-197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van minderjarige kinderen na afstandsverklaring door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die in Iran wonen. De moeder, wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen, heeft een verzoek ingediend om vast te stellen dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten. De vader, die in 2013 afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit, heeft de kinderen volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ook hun Nederlandse nationaliteit ontnomen. De moeder betoogde dat de vader onder druk stond en geestelijk niet in staat was om de afstandsverklaring te ondertekenen, wat zou betekenen dat de afstandsverklaring nietig zou zijn en de kinderen hun nationaliteit zouden behouden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de afstandsverklaring van de vader onderzocht. De vrouw voerde aan dat de vader lijdt aan een bipolaire stoornis en dat hij zich gedwongen voelde om afstand te doen van zijn nationaliteit. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de geestelijke vermogens van de vader op het moment van de afstandsverklaring gestoord waren. De rechtbank concludeerde dat de vader zijn Nederlandse nationaliteit had verloren en dat dit ook van toepassing was op de kinderen, die daardoor ook hun nationaliteit hadden verloren.

De rechtbank wees het verzoek van de moeder af, waarbij zij benadrukte dat er geen wettelijke verplichting was om de kinderen of de moeder te horen bij de afstandsverklaring van de vader. De rechtbank concludeerde dat het verlies van het Nederlanderschap van de kinderen geen onevenredige benadeling met zich meebracht, gezien hun Iraanse nationaliteit en het feit dat zij altijd in Iran hebben gewoond. De beslissing van de rechtbank is definitief en de kinderen blijven zonder Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-197
Zaaknummer: C/09/531123
Datum beschikking: 26 april 2018

Beschikking op het op 24 april 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

hierna aangeduid als de vrouw,
wonende te [woonplaats] (Iran),
in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
[minderjarige 1] ,
hierna aangeduid als [minderjarige 1] ,
en handelend als gemachtigde van:
[minderjarige 2]
hierna aangeduid als [minderjarige 2] ,
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] tezamen aangeduid als de kinderen,
beiden wonende te [woonplaats] (Iran),
advocaat mr. M. Adnyana-Flipse te Utrecht,
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Klis.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brieven van 30 mei 2017 en 8 augustus 2017, van de zijde van de IND, met bijlagen;
­ de conclusie van de officier van justitie van 15 december 2017.;
­ de fax van 19 april 2018, van de zijde van vrouw, met als bijlage de machtiging van [minderjarige 2] .
Op 29 maart 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en telefonisch bijgestaan door tolk mevrouw [naam] , alsmede mr. J.A.M. van der Klis namens de IND. Van de zijde van de IND is een pleitnotitie overgelegd.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij brief van 15 december 2017 medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

­ De vrouw en de kinderen hebben de Iraanse nationaliteit.
­ Op [datum] trouwde de vrouw, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran), met [naam vader van de minderjarigen] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran), hierna te noemen: de man.
­ De man woonde ten tijde van dat huwelijk in Nederland. Hij was in 1989 als asielzoeker naar Nederland gekomen. Bij Koninklijk Besluit van 21 september 1995 is aan de man de Nederlandse nationaliteit verleend door naturalisatie. Hij behield daarbij de Iraanse nationaliteit.
­ Uit het huwelijk tussen de vrouw en de man zijn, voor zover van belang, geboren:
- [minderjarige 2] [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran);
- [minderjarige 1] [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran).
­ [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verkregen bij hun geboorte (tevens) de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Zij hebben tot op heden in Iran gewoond, bij de vrouw.
­ Bij brief van 11 november 2012 heeft de man de IND verzocht om hem een bewijs van toelating als vluchteling toe te sturen. In de brief staat vermeld dat hij dit bewijs opvraagt in het kader van zijn geplande terugkeer naar Iran, met behulp van het Nederlands Migratie Instituut, zodat hij een aanvraag in het kader van de remigratiewet kan doen. Bij brieven van 15 november 2012 en 31 januari 2013 heeft hij dat verzoek herhaald.
­ Blijkens een brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 22 augustus 2013 gericht aan de man, heeft de man bij de SVB voorzieningen aangevraagd in het kader van de Remigratieregeling. In die brief staat vermeld, voor zover van belang:
‘Op dit moment heeft u een dubbele nationaliteit, namelijk de Nederlandse en de Iraanse. Zolang u een dubbele nationaliteit heeft, heeft u geen recht op de voorzieningen Remigratie. Om afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit moet u naar de afdeling Burgerzaken van uw gemeente. Zij geven u een afstandsverklaring. Als u afstand doet van uw Nederlandse nationaliteit heeft u bij remigratie naar Iran onder ongewijzigde omstandigheden recht op:
(..) Als u afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, ontvangen wij automatisch bericht (..) Wij sturen u dan een definitieve toekenningsbeslissing. Na de datum van deze toekenningsbeslissing moet u binnen zes maanden remigreren, anders vervalt uw recht op de voorzieningen Remigratie. (..)
Als u geen afstand wilt doen van de Nederlandse nationaliteit, verzoeken wij u dit ons te laten weten. Wij zullen dan uw aanvraag om de voorzieningen Remigratie afwijzen. (..)
­ Op 23 augustus 2013 heeft de man bij de gemeente Den Haag een schriftelijke verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit ondertekend op grond van artikel 15, lid 1 aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), die eveneens op 23 augustus 2013 door de burgemeester van Den Haag is bevestigd.
­ De man is naar Iran vertrokken en woont daar sindsdien.
­ De man heeft in de periode 2013 – 2015 bedragen in het kader van de remigratieregeling ontvangen.

Beoordeling

In geschil is of de kinderen in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
De vrouw stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Het is juist dat de man afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, maar hij heeft daartoe nooit de wil gehad. Hij heeft zich daartoe gedwongen gevoeld door de omstandigheden waarin hij verkeerde. De man lijdt aan een bipolaire stoornis en heeft te kampen met ernstige psychische problemen als depressie en een angststoornis. Hij werd hiervoor in Nederland niet goed behandeld. Daarnaast had hij voorafgaand en rondom de periode van de afstandsverklaring financiële en huisvestingsproblemen. Door de mentale toestand waarin de man verkeerde, zag de man de remigratie naar Iran als enige optie. Dat de man vanaf november 2012 werkte aan zijn remigratie, betekent echter niet dat hij (toen al) bezig was met het bewust en systematisch verrichten van handelingen om afstand te doen van zijn Nederlandse nationaliteit. Op 23 augustus 2013 is de psychische druk de man teveel geworden en heeft hij de afstandsverklaring getekend en is hij diezelfde middag naar Iran gevlogen, met een ticket dat hij de dag ervoor had gekocht. Dat er sprake is van een geestesstoornis van de man blijkt ook uit andere gedragingen van de man in Iran, zo heeft hij zijn ex-vrouw proberen te vermoorden. Hij is onberekenbaar. Er is dan ook sprake van wilsontbreken, waardoor de afstandsverklaring van 23 augustus 2013, ingevolge artikel 3:34, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), nietig is en de man niet zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Dit betekent dat ook de kinderen van de man niet de Nederlandse nationaliteit hebben verloren.
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat het ontnemen van het Nederlanderschap grote en verstrekkende gevolgen voor de kinderen met zich brengt. Zij waren altijd van plan om te zijner tijd een studie in Nederland te gaan volgen en waren ervan overtuigd dat zij dat gelet op hun Nederlandse nationaliteit ook konden doen. De vrouw en de kinderen waren niet op de hoogte van het ondertekenen van de afstandsverklaring door de man en zijn in het kader van die rechtshandeling ook niet door een Nederlandse overheidsinstantie gehoord, hetgeen wel had gemoeten. Pas op het moment dat de kinderen in 2016 hun paspoort bij de ambassade in Iran probeerden te verlengen, bleek hen van de afstandsverklaring door de man. De kinderen zijn door de rechtshandeling van de man ernstig benadeeld.
De IND heeft als verweer gevoerd dat de man, mede vanwege de terugbetalingsverplichting van € 5.868 in verband met het plegen van fraude, sinds november 2012 al heel bewust en systematisch de vereiste stappen heeft ondernomen om uit Nederland te vertrekken met gebruikmaking van vergoedingen in het kader van de Remigratiewet, en met achterlating van openstaande vorderingen. Om daarvoor in aanmerking te komen is wel vereist dat afstand wordt gedaan van de Nederlandse nationaliteit en dat heeft hij gedaan. De vrouw heeft niet aangetoond dat op 23 augustus 2013 bij de man een geestelijke stoornis aanwezig was, die bovendien een redelijke beoordeling bij het doen van afstand betrokken belangen belette. De man is dan ook niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Door het afleggen van de verklaring van afstand door de man, hebben de kinderen eveneens de Nederlandse nationaliteit verloren. Dat de kinderen hiervan niet op de hoogte waren doet daar niet aan af. Zij hebben van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verloren. De RWN stelt niet als voorwaarde dat de kinderen en/of de andere ouder moeten worden gehoord op het moment dat de andere ouder een afstandsverklaring aflegt.
De rechtbank stelt voorop dat de man zelf ook bij deze rechtbank een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap heeft ingediend. Dit verzoek is ook op 29 maart 2018 behandeld.
Ten aanzien van het verzoek van de kinderen overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge het in 2013 geldende artikel 15, lid 1 aanhef en onder b, RWN ging het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het afleggen van een verklaring van afstand. Niet in geschil is dat de man deze verklaring op 23 augustus 2013 heeft afgelegd. Op grond van artikel 16, lid 1, onder d RWN ging het Nederlanderschap voor een minderjarige verloren indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verloor ingevolge het hiervoor vermelde artikel. Niet is gebleken dat sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 16, lid 2, RWN.
Artikel 3:34 BW luidt als volgt:
“1. Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”
Voor een geslaagd beroep van de vrouw op de nietigheid van de door de man ondertekende afstandsverklaring vanwege een geestelijke stoornis, is op grond van voormeld artikel allereerst vereist dat komt vast te staan dat de geestelijke vermogens van de man op het moment van het ondertekenen van de afstandsverklaring – dus op 23 augustus 2013 - gestoord waren.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd onvoldoende is om tot de conclusie te kunnen komen dat daarvan sprake was. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. In de door de vrouw overgelegde verklaring van 14 maart 2017 van de in Iran gevestigde huisarts van de man, dr. [naam] , is weliswaar opgenomen dat de man aan een bipolaire stoornis lijdt en dat hij sinds 2008 wordt behandeld met verschillende medicijnen voor psychische klachten als depressie en een angststoornis, maar uit deze verklaring blijkt niet dat en in hoeverre daarvan op of rondom 23 augustus 2013 – ten tijde van het ondertekenen van de afstandsverklaring door de man - sprake was. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van dr. [naam] een onvoldoende feitelijke en concrete beschrijving en onderbouwing geeft van de geestestoestand van de man op of rondom 23 augustus 2013. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dr. [naam] zijn verklaring achteraf (4 jaar later) heeft opgesteld en dat hij de man rondom de relevante periode (2013) niet zelf behandelde of anderszins betrokken was bij de behandeling van de man. De man woonde toen immers al geruime tijd in Nederland. In de uitdraai van het Nederlandse medische dossier van de man, afkomstig van zijn Nederlandse huisarts, wordt wel melding gemaakt van stress klachten in 2016 en één melding van stressklachten in 2013 (naar aanleiding van een ziekenhuisopname), maar er is niets te lezen over een bipolaire stoornis of andere psychische stoornis, zoals door de vrouw vermeld, nog daargelaten dat het moet gaan om een blijvende of tijdelijke stoornis van de geestesvermogens van de man rondom 23 augustus 2013. De vrouw zelf heeft ook geen concrete informatie voorhanden over de geestestoestand van de man op 23 augustus 2013, nu zij in Iran woonde en de man in Nederland woonde en zij slechts sporadisch telefonisch contact hadden.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat de situatie waarin de man zich destijds in 2013 bevond hem veel stress en psychische druk opleverde wegens financiële problemen en problemen om voor zijn echtgenote (de vrouw) een visum te bemachtigen, echter dit is onvoldoende om aan te nemen dat de geestelijke vermogens van de man ten tijde van het afleggen van de afstandsverklaring gestoord waren in de zin van artikel 3:34 BW.
Het beroep van de vrouw op de nietigheid van de afstandsverklaring op grond van dit artikel faalt dan ook. Ingevolge artikel 15, lid 1, sub b van de RWN heeft de man zijn Nederlandse nationaliteit door het ondertekenen van de afstandsverklaring verloren. Dit geldt ook voor de kinderen, op grond van 16, lid 1, onder d RWN.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen (ongeschreven) rechtsregel is die voorschrijft dat de vrouw en/of de kinderen op de hoogte gesteld hadden moeten worden van de afstandsverklaring door de man dan wel hierover gehoord hadden moeten worden.
Voor zover de vrouw een beroep op het evenredigheidsbeginsel heeft willen doen om tot vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen te komen wegens de verstrekkende gevolgen van de door de man ondertekende afstandsverklaring, kan dit beroep niet slagen. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn limitatief opgesomd in de RWN. Daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel.
Voor zover uit de beantwoording van de prejudiciële vragen, zoals gesteld door de Raad van State bij beschikking van 19 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1098) zou blijken dat artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d RWN noopt tot een belangenafweging per individueel geval, overweegt de rechtbank dat een beroep op het evenredigheidsbeginsel in dit geval niet zou slagen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de kinderen net als hun moeder en vader de Iraanse nationaliteit hebben en dat de kinderen (met hun moeder) altijd in Iran hebben gewoond. Zij hebben – op een kort verblijf in Nederland na - dus niet in Nederland gewoond en hebben geen of nauwelijks een band met Nederland en de Europese Unie. Hun gestelde belang bij het Nederlanderschap is gelegen in de mogelijkheid om zich op enig moment in Nederland te vestigen en daar te studeren. De rechtbank ziet echter onder deze omstandigheden in het verlies van het Nederlanderschap, dat het gevolg is van de afstand van het Nederlanderschap door hun vader, gelet op het belang van eenheid van nationaliteit binnen het gezin dat de ratio vormt van artikel 16, lid 1 onder d RWN, geen onevenredige benadeling van de belangen van de kinderen.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis- Evers, M.P. Verloop en O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2018.