ECLI:NL:RBDHA:2018:5916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens ontbreken nieuwe elementen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Marokko, had op 9 april 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens verweerder geen rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser had eerder, op 12 september 2016, een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing in rechte vaststond en dat de nieuwe aanvraag niet voldeed aan de eisen voor ontvankelijkheid.

Tijdens de zitting op 26 april 2018 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser had in zijn nieuwe aanvraag onder andere aangevoerd dat hij uit detentie wilde en dat hij in Marokko gezocht werd vanwege een gevangenisstraf. De rechtbank overwoog dat de gestelde minderjarigheid en de verklaringen van eiser over zijn verblijf in Frankrijk geen nieuwe elementen waren die de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat eiser zijn stellingen niet had onderbouwd met bewijsstukken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluit van 9 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 12 september 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij is vertrokken uit Marokko om in Europa werk te vinden om zo zijn moeder financieel te onderhouden. Bij besluit van 20 september 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 14 oktober 2016 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld, waardoor het besluit van 20 september 2016 in rechte vaststaat.
2. Op 13 september 2017 is eiser door de Duitse autoriteiten aan Nederland overgedragen in het kader van Verordening (EG) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Op 19 oktober 2017 is eiser in bewaring gesteld en sindsdien verblijft hij in het Detentiecentrum te [plaats].
3. Eiser heeft op 9 maart 2018 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij uit detentie wil. Verder heeft eiser verklaard dat hij in Frankrijk op grond van een vergunning voor minderjarigen heeft verbleven en dat hij graag terug wil gaan naar Frankrijk. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij in Marokko gezocht wordt vanwege een gevangenisstraf die aan hem is opgelegd omdat hij iemand met een mes heeft gestoken.
4. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet als een nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Ten aanzien van de gestelde minderjarigheid voert eiser aan dat er sprake was van overmacht en dat hij verkeert in bewijsnood. Verweerder had daarom bij de Franse autoriteiten navraag dienen te doen naar de identiteit van eiser en zijn verblijfsstatus in Frankrijk. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Marokko gearresteerd zal worden en opgesloten zal worden in de gevangenis. Gelet op de omstandigheden in de gevangenissen is Marokko daarom geen veilig land voor eiser. Daarnaast stelt eiser dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet nakomt waardoor een situatie dreigt als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Ook meent eiser dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vw 2000. Tot slot voert eiser aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.2
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers gestelde minderjarigheid en zijn verklaring dat hij eerder op grond van zijn minderjarigheid in Frankrijk een verblijfsvergunning heeft gehad geen nieuw element of bevinding is dat tot een ander oordeel kan leiden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser zijn stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd met stukken. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser hierover tijdens zijn eerste asielaanvraag had kunnen en moeten verklaren. De stelling dat sprake was van overmacht is onvoldoende om dit verschoonbaar te achten nu eiser tijdens de gehoren er op is gewezen dat hij geen informatie achter dient te houden. Het betoog dat sprake is van bewijsnood om stukken te overleggen slaagt evenmin. Het is immers de verantwoordelijkheid van eiser om zijn verklaringen te onderbouwen. Nu eiser slechts verklaard heeft dat hij minderjarig zou zijn heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om in dit kader navraag te doen bij de Franse autoriteiten. Wat betreft de gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser ook deze verklaring niet heeft onderbouwd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat de gestelde veroordeling te herleiden is tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Immers, eiser heeft verklaard dat hij veroordeeld zou zijn voor een geweldsmisdrijf. De enkele stelling dat de omstandigheden in Marokkaanse gevangenissen dusdanig zijn dat Marokko geen veilig land is voor eiser kan eveneens niet leiden tot een gegrond beroep. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, heeft eiser evenmin onderbouwd, waardoor ook dit betoog niet kan slagen. Verweerder heeft evenmin aanleiding hoeven zien om eiser op grond van artikel 14 van de Vw 2000 een verblijfsvergunning te verlenen nu eiser geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Ook is de rechtbank niet gebleken dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek kleeft.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid wegens het ontbreken van rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.