ECLI:NL:RBDHA:2018:5871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
NL18.8118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 mei 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser is gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Italië heeft op 21 februari 2018 een verzoek om terugname aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven op het voornemen, omdat dit niet naar zijn gemachtigde is verzonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat het voornemen correct is verzonden, waardoor het besluit niet zorgvuldig is voorbereid.

Eiser heeft ook betoogd dat hij minderjarig is en dat verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser in Italië als meerderjarig is geregistreerd en dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van deze registratie. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de registratie onjuist is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris in stand gelaten, zonder toekenning van proceskosten of schadevergoeding. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8118

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.8119, plaatsgevonden op 9 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Spijkstra, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 23 december 2017 verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard op 21 februari 2018.
3. Eiser voert primair aan dat hij niet in de gelegenheid gesteld is zijn zienswijze te geven op het voornemen. Het voornemen is namelijk niet aan zijn gemachtigde verzonden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het voornemen op 6 april 2018 heeft verzonden naar het mailadres van AC [plaats] ter attentie van de Raad voor Rechtsbijstand. Dit omdat volgens verweerder ten tijde van het voornemen nog geen gemachtigde van eiser bekend was. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat zijn gemachtigde op 10 april 2018 bekend geworden is bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat op 23 april 2018 aan verweerder het bericht is verzonden dat het voornemen is doorgestuurd naar de gemachtigde van eiser. Verweerder kan hier echter geen bewijs voor aanleveren. Nu verweerder niet aangetoond heeft dat het voornemen is doorgezonden naar de gemachtigde van eiser, is eisers bezwaar gegrond. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
4. Eiser voert aan dat verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken, omdat hij minderjarig is. dit heeft hij in beroep middels een schoolrapport uit het schooljaar 2014/2015 onderbouwd. Hij kan zijn minderjarigheid weliswaar verder niet met documenten onderbouwen, maar dit ontslaat verweerder niet van zijn onderzoeksplicht. Immers, hij heeft toegelicht dat hij in Italië helemaal geen leeftijd heeft opgegeven en dat de Italiaanse autoriteiten daarom zelf iets zullen hebben verzonnen.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Italië als meerderjarig is geregistreerd. Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van die registratie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten zijn geboortedatum onjuist hebben geregistreerd of dat zij bij toekenning van een geboortedatum op onjuiste gronden hebben aangenomen dat hij meerderjarig was ten tijde van de registratie. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd die zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk maken. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), heeft verweerder daarom terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in Italië geregistreerde geboortedatum en heeft verweerder reeds hierom geen aanleiding hoeven zien eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat in Italië geen adequate opvang is, Italië zijn
verdragsrechtelijke verplichtingen niet nakomt en dat er in Italië
geen sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en aan de
opvangvoorzieningen. Betrokkene meent dat dit niet alleen voor gezinnen
met minderjarige kinderen geldt, maar dat dit een veel breder bestaande situatie is in Italië.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, uitgaande van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen. Dit standpunt wordt ook door de ABRvS gesteund, recent nog in een uitspraak van 27 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2040). De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. Nu uit de beroepsgronden van eiser noch uit de behandeling van het beroep ter zitting is gebleken dat eiser omstandigheden naar voren had willen brengen, waartoe hij niet in de gelegenheid is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat ook als zich geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel was geweest, er geen andere uitkomst van de besluitvormingsprocedure mogelijk was geweest, zodat eiser door instandlating van de weigering zijn aanvraag in behandeling te nemen, niet wordt benadeeld. De rechtbank zal daarom het besluit in stand laten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor toekenning van proceskosten dan wel een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.