ECLI:NL:RBDHA:2018:5719
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese dochter wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke band
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Eritrese eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat niet is aangetoond wie de moeder is van de dochter van eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een mvv voor zijn dochter, geboren in 2004, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank overwoog dat de overgelegde documenten, waaronder een doopakte, niet voldoende bewijs boden voor de familierechtelijke band tussen de moeder en het kind. De rechtbank stelde vast dat de gestelde moeder niet in staat was om naar een Nederlandse ambassade in een ander land af te reizen voor DNA-onderzoek, wat door de staatssecretaris was aangeboden. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat de gestelde moeder niet naar de ambassade kon reizen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na verzending.