ECLI:NL:RBDHA:2018:5663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en risico op onttrekking aan overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, geboren op een onbekende datum en van Ivoriaanse nationaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Agayev, was in bewaring gesteld op 10 april 2018 op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 17 april 2018, waarna de eiser beroep instelde tegen de bewaring. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2018, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich liet vertegenwoordigen door mr. Y. ten Cate.

De rechtbank heeft overwogen of de gronden voor de bewaring juist zijn en of deze gronden de maatregel kunnen dragen. De rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan de overdracht zal onttrekken, omdat hij geen medewerking verleent aan de overdracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel in beginsel kunnen dragen, ondanks de betwisting van de eiser dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De rechtbank stelt vast dat de eiser tijdens vertrekgesprekken en het gehoor voorafgaand aan de maatregel heeft verklaard niet mee te zullen werken aan de overdracht. De rechtbank volgt de eiser niet in zijn stelling dat de maatregel niet gerechtvaardigd is, en concludeert dat de gronden voor de maatregel ook daadwerkelijk kunnen dragen. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7357

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
van Ivoriaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser
gemachtigde: mr. A. Agayev,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. Y. ten Cate.

Procesverloop

Op 10 april 2018 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt dit beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 17 april 2018 is de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018
.Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ten aanzien van de vraag of de gronden juist zijn en of daaruit blijkt van een (significant) risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken
Eiser betwist niet dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Uit die omstandigheid volgt ook zonder nadere toelichting dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken.
Eiser betwist de juistheid van de grond dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat hij leefgeld ontvangt van het Central Orgaan opvang Asielzoekers (COA).
De rechtbank volgt eiser daarin niet, omdat dat leefgeld niet is aan te merken als middelen van bestaan waarover eiser zelfstandig beschikt.
2. Ten aanzien van de vraag of de gronden de matregel in beginsel kunnen dragen.
Omdat uit voornoemde zware grond ook zonder nadere toelichting blijkt dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken, heeft verweerder kunnen volstaan met een algemene motivering op de lichte grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:159 en 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1016).
Deze gronden kunnen de maatregel, gelet op het bepaalde in de artikelen 59a, eerste lid van de Vw 2000, gelezen in samenhang met de artikelen 5.1, vijfde lid en 5.1b, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in beginsel dragen.
3. Ten aanzien van de vraag of de gronden de maatregel daadwerkelijk kunnen dragen, of dat verweerder met toepassing van een minder verstrekkende maatregel had moeten volstaan.
In die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, dient steeds, aan de hand van wat door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen.
Eiser stelt dat het gegeven dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, de maatregel niet rechtvaardigt. Hij verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 28 april 2011, ECLI:EU:C:2011:268 (Hassen El Dridi) en naar het rapport van Amnesty International van februari 2018, ‘Het recht op vrijheid. Vreemdelingendetentie:
het ultimum remedium-beginsel' en stelt dat verweerder zonder draagkrachtige motivering het zwaarst mogelijk middel inzet tegen iemand die bereid en in staat is om te reizen.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van het HvJ EU geen betrekking heeft op een maatregel van bewaring die aan Dublinclaimanten wordt opgelegd, maar ziet geen aanleiding de strekking van die uitspraak daarom buiten beschouwing te laten.
De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling. Eiser heeft tijdens met hem gevoerde vertrekgesprekken zowel als tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel uitdrukkelijk en in harde bewoordingen verklaard niet mee zullen werken aan de overdracht. Hoewel uit de maatregel niet uitdrukkelijk blijkt van een gemaakte belangenafweging, heeft verweerder onder die omstandigheden - die alle wel in de maatregel zijn benoemd - kunnen oordelen dat de gronden de maatregel ook daadwerkelijk kunnen dragen en niet hoeven volstaan met toepassing van een minder verstrekkend maatregel.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.