ECLI:NL:RBDHA:2018:5506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
C/09/551247 / KG ZA 18/253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een hond in kort geding met betwisting van eigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres vorderde de afgifte van haar hond, een Mastino Napoletano genaamd [X], die momenteel in het bezit is van de gedaagde. De eiseres stelt dat zij de eigenaar is van de hond, terwijl de gedaagde betwist dat de eiseres recht heeft op de hond en claimt dat hij de hond zelf heeft aangeschaft en verzorgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door de eiseres om aan te tonen dat zij de eigenaar is van de hond. De rechter oordeelde dat zonder nader onderzoek, wat niet mogelijk is in een kort geding, niet kan worden vastgesteld dat de bodemrechter de vordering van de eiseres zal toewijzen. Bovendien is gebleken dat de hond goed wordt verzorgd door de gedaagde en dat de dochter van de eiseres, die emotioneel aan de hond is gehecht, ook bij de gedaagde verblijft. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de eiseres afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/551247 / KG ZA 18/253
Vonnis in kort geding van 9 mei 2018
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 april 2018, met 2 producties;
- de door [eiseres] overgelegde aanvullende producties 1 tot en met 6;
- de op 2 mei 2018 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op 8 maart 2016 is [eiseres] in haar woning aan de [adres], hierna ‘de woning’, aangehouden. Tevens is in de woning een doorzoeking ter inbeslagneming gedaan. Daarbij waren aanwezig de rechter-commissaris, de griffier en de officier van justitie en tevens medewerkers van Bureau Jeugdzorg om de in de woning aanwezige kinderen van [eiseres] op te vangen. Tijdens de doorzoeking is een aantal voorwerpen in beslag genomen en na de doorzoeking zijn opsporingsambtenaren in de woning achtergebleven om opvang te regelen voor de in de woning aangetroffen honden.
2.3.
In verband met de detentie van [eiseres] is de woning ontruimd en zijn de vier in de woning aangetroffen honden in beslag genomen.
2.4.
Bij brief van 16 augustus 2016 heeft het team Vergunningen & Handhaving van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor zover hier van belang aan [eiseres] meegedeeld dat de in beslag genomen honden conform de uitspraak van de officier van justitie aan [eiseres] zullen worden teruggegeven, dat [eiseres] voor die teruggave contact kan opnemen met de afdeling In Beslaggenomen Goederen en dat zij desgewenst iemand kan machtigen om de honden namens haar op te halen.
2.5.
In augustus 2016 is één van de in beslag genomen honden, te weten een Mastino Napoletano genaamd [X], hierna ‘[X]’, door [A] , de dochter van [eiseres] , hierna ‘[A]’, opgehaald. [A] woonde op dat moment bij [gedaagde] en zij heeft [X] meegenomen naar de woning van [gedaagde] .
2.6.
In een e-mailbericht van 19 februari 2018 heeft [gedaagde] aan de advocaat [eiseres] meegedeeld:
“Onlangs hebben wij contact gehad over [X] die was ingenomen door de dierenbescherming die nu bij mij verblijft. Ik heb navraag gedaan hoe het precies zit met [X]…. maar alle honden zijn in beslag genomen en daar heeft [eiseres] afstand va moeten doen. Ik heb [X] via de dierenbescherming gekregen en het asiel waar ze verbleef heeft haar bij mij afgezet waar ik toen moest tekenen voor [X] dat ik haar nieuwe baasje ben en heb Daar ook de geldige documentatie van! Ik geeft [X] niet vrijwillig weg ! [eiseres] zou bij het asiel een boete moeten betalen van 50 euro per dag per dier! Gedurende haar hele detentie! Zij mag [X] ophalen als zij mij 25 euro per dag geeft gedurende de hele periode van de detentie tot aan de dag dat zij [X] komt ophalen! Plus mocht dit naar de rechter gaan komt daar nog eens mijn uurloon bij die wel vergoed wil hebben die dag en dat is 168 euro/u plus de kosten van mijn advocaat !”.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van [X] aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. [eiseres] is de eigenaar van [X]. [X] staat ook bijgeschreven op het paspoort van [eiseres] . Na haar detentie heeft [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om teruggave van [X]. Omdat de bij [A] betrokken jeugdbeschermer echter van oordeel was dat het goed voor [A] zou zijn wanneer [X] bij [gedaagde] zou blijven zolang [A] daar ook woont, is [X] bij [gedaagde] gebleven. In december 2017 is [A] echter uit huis geplaatst, waarna [eiseres] [gedaagde] opnieuw heeft verzocht om [X] aan haar af te geven. Hij heeft dat echter geweigerd. [eiseres] mist [X] en is van mening dat tussen haar en de hond een nauwe en hechte band bestaat. Zowel op grond van het feit dat zij eigenaar is van [X] als in het kader van een belangenafweging dient [X] aan [eiseres] te worden teruggegeven. Nu [gedaagde] hieraan niet meewerkt, heeft [eiseres] belang bij de door haar gevorderde afgifte.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [X] aan [eiseres] dient te worden afgegeven, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.2.
Volgens [eiseres] is zij de eigenaar van [X] en dient de hond reeds om die reden aan haar te worden afgegeven. Voorts stelt [eiseres] dat [X] ook op grond van een afweging van de belangen tussen partijen aan haar dient te worden teruggeven, omdat [eiseres] en [X] aan elkaar gehecht zijn en een sterke band met elkaar hebben.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij [X] ten tijde van de relatie tussen partijen uit eigen financiële middelen heeft aangeschaft en dat hij ook de opvoeding en verzorging van de hond volledig voor zijn rekening heeft genomen, zodat [X] aan hem toebehoort.
4.3.
Tegenover de verklaringen van [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij eigenaar is van de hond. De omstandigheid dat [X] staat vermeld in het paspoort van [eiseres] leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft in dit verband immers genoegzaam aannemelijk gemaakt dat dit komt doordat [eiseres] destijds de administratie voerde binnen de relatie tussen partijen, maar dat dit niets zegt over de eigendom van [X]. Beide partijen claimen derhalve de eigenaar van [X] te zijn. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat, zonder nader onderzoek – waarvoor een kort geding zich niet leent – thans niet in de voor toewijzing van een vordering in kort geding vereiste mate aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen. Bij die stand van zaken is [gedaagde] niet gehouden de hond aan [eiseres] af te geven. Daarbij wordt meegewogen dat tussen partijen niet in geschil is dat [X] bij [gedaagde] goed wordt verzorgd, terwijl ter zitting is gebleken dat [A], die gedurende de weekenden en in de vakanties bij [gedaagde] verblijft, emotioneel zeer aan [X] is gehecht, zodat het ook in haar belang is dat [X], totdat in een bodemprocedure een definitief oordeel omtrent de eigendom van [X] is gegeven, bij [gedaagde] blijft. De vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
4.4.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
mvt