ECLI:NL:RBDHA:2018:5434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
C/09/551492 / KG RK 18-542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een loonvorderingszaak

Op 7 mei 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster in een loonvorderingszaak, die de kantonrechter, mr. C.W.D. Bom, had gewraakt. De verzoekster stelde dat de kantonrechter een definitief oordeel had geveld over de hoofdzaak, wat volgens haar duidde op vooringenomenheid. Tijdens de zitting op 6 april 2018 had de kantonrechter kritische vragen gesteld over de grondslag van de vordering en zijn visie gegeven, wat de verzoekster als een vooringenomen oordeel interpreteerde.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter niet vooringenomen was. De kantonrechter had aangegeven dat het verzoek summier en onvoldoende onderbouwd was, en dat hij slechts een voorlopig oordeel had gegeven. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden.

De beslissing van de wrakingskamer was om het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/28
zaak-/rekestnummer: C/09/551492 KG RK 18/542
zaaksnummer: 6679386 RP VERZ 18-50134
datum beschikking: 7 mei 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Uzumcu
strekkende tot wraking van:
mr. C.W.D. Bom,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden in deze zaak zijn:
1. De vennootschap onder firma [naam VOF] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
2. [belanghebbende sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [belanghebbende sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. M.D. Winter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak betreft, samengevat weergegeven, een loonvordering. Ter zitting van de kantonrechter van 6 april 2018 heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 23 april 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De kantonrechter is eveneens verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat de kantonrechter ter zitting een definitief oordeel over de hoofdzaak heeft gegeven door te stellen dat aan het verzoek een duidelijke grondslag ontbreekt. De kantonrechter heeft hierbij niet elke vordering los bezien, maar in één keer een definitief oordeel geveld over alle vorderingen. Hieruit blijkt volgens verzoekster dat de kantonrechter vooringenomen is.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. De kantonrechter heeft toegelicht dat verzoekster in de hoofdzaak een zeer summier en nauwelijks onderbouwd verzoekschrift heeft ingediend. Ook de gemachtigde van verweerders heeft naar voren gebracht dat het verzoek in de hoofdzaak niet goed onderbouwd is, en verweerders hebben verweer gevoerd op alle punten. De kantonrechter stelt dat hij ter zitting een voorlopig oordeel heeft geveld over de grondslag van het verzoek. Van (de schijn van) vooringenomenheid is volgens de kantonrechter niet gebleken.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De kantonrechter heeft bij de behandeling van de hoofdzaak ter zitting aangegeven dat het verzoek wat hem betreft een duidelijke grondslag mist. Hij heeft aangegeven dat de inhoud en omvang van de arbeidsovereenkomst niet nader worden onderbouwd, zodat het lastig zal zijn te beoordelen of deze arbeidsovereenkomst door verweerders juist is uitgevoerd. Voorts heeft hij de vraag gesteld of het niet verstandiger zou zijn deze procedure in te trekken en desgewenst over te doen. Ter zitting bij de wrakingskamer heeft de kantonrechter toegelicht dat hij geen onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende vorderingen omdat ten aanzien van al deze vorderingen geldt dat een onderbouwing ontbreekt en dat hij dus niet weet waaraan hij de vorderingen moet toetsen.
5.4.
De wrakingskamer overweegt dat de kantonrechter kritische vragen heeft gesteld over de grondslag van de vordering, waarna hij zijn visie heeft gegeven op de zaak. De kantonrechter heeft deze visie weliswaar direct geformuleerd, maar uit de context blijkt dat sprake was van een voorlopig oordeel. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden bieden derhalve geen grond voor het oordeel dat de kantonrechter vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/ wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. H. Uzumcu;
• verweerders in de hoofdzaak p/a hun gemachtigde mr. M.D. Winter;
• de kantonrechter mr. C.W.D. Bom;
Deze beslissing is gegeven door mrs O. van der Burg, P.M.E. Bernini en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018.