In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H.J. Schimmel, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die op 26 oktober 2017 door verweerder is gedaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat hij verzocht had om toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, welke niet is verleend. Eiser stelde dat verweerder niet tijdig uitspraak had gedaan op zijn bezwaar, en dat dit de nietigheid van de uitspraak op bezwaar met zich meebracht. Verweerder betwistte echter dat de niet-tijdige uitspraak op bezwaar tot nietigheid leidde en stelde dat eiser geen gebruik had gemaakt van de wettelijke mogelijkheden tot ingebrekestelling.
Tijdens de zitting op 20 april 2018 heeft eiser aangegeven dat het geschil zich beperkt tot de gevolgen van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank overwoog dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift een termijn van orde is, en dat overschrijding van deze termijn geen gevolgen met zich meebrengt. Eiser had de mogelijkheid om verweerder in gebreke te stellen, maar heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.