Overwegingen
1. Op 28 februari 2014 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2013. Nadat haar tot 1 september 2014 uitstel voor het doen van aangifte was verleend is zij op 22 september 2014 daaraan herinnerd en op 24 november 2014 daartoe aangemaand. Eiseres heeft de aangifte niet ingediend.
2. Met dagtekening 24 augustus 2016 heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslagen opgelegd. Omdat geen aangifte was gedaan is de aanslag IB/PVV berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 102.000 en een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 56.899. Bij het opleggen van deze aanslag heeft verweerder eiseres bij daartoe strekkende beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 984 en € 5.093 belastingrente in rekening gebracht. De aanslag Zvw is berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 50.853 en bij deze aanslag is € 145 belastingrente in rekening gebracht. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
3. In geschil is of de aanslagen, de verzuimboete en de bij de aanslagen vastgestelde beschikkingen belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Eiseres stelt dat dit niet het geval is omdat verweerder bij het opleggen van de aanslagen onzorgvuldig heeft gehandeld. De aanslagen zijn dan ook te hoog vastgesteld, aldus eiseres. Voorts heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiseres in de gelegenheid te stellen inhoudelijk op de opgelegde aanslagen te reageren en zonder haar hierover te hebben gehoord.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslagen niet te hoog en niet naar willekeur zijn vastgesteld. Uit de bij verweerder bekende gegevens is gebleken dat de banksaldi van eiseres in 2013 zijn gestegen met een bedrag van € 19.386. De waarde van de beleggingsproducten van eiseres is in 2013 gestegen met € 482.239. Gezien de omvang van de inkomensbestanddelen van eiseres is deze toename niet te verklaren. Eiseres heeft voor deze toename ook geen verklaring gegeven. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht. Eiseres heeft vanaf 2010 geen aangifte IB/PVV ingediend. Er is, aldus nog steeds verweerder, dus sprake van een vierde verzuim.
5. Vaststaat dat eiseres voor het jaar 2013 geen aangifte IB/PVV heeft gedaan, ook niet nadat zij daaraan was herinnerd en daartoe was aangemaand. Eiseres betwist dit ook niet. Dit heeft tot gevolg dat, op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiseres om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft slechts gesteld dat de aanslagen te hoog en onzorgvuldig zijn vastgesteld maar heeft dit niet nader gemotiveerd en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld.
6. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat bij de vaststelling van de aanslagen acht geslagen is op loongegevens en banksaldi van eiseres en op het onroerend goed waarvan eiseres de eigendom heeft. Gelet op die door verweerder overgelegde gegevens is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Eiseres heeft vervolgens in bezwaar de gelegenheid gekregen om aan de hand van stukken te laten zien dat de schatting niet redelijk is. Eiseres heeft evenwel geen stukken aangeleverd. Ook in beroep heeft zij geen stukken ingebracht die haar stellingen onderbouwen. De aanslagen dienen dan ook in stand te blijven.
7. Vaststaat dat eiseres geen aangifte heeft gedaan en, naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, hier sprake is van een vierde verzuim. Op grond van artikel 67a van de Awr en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft verweerder daarom terecht een verzuimboete van € 984 opgelegd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd wegens wanverhouding tussen de boete en het beboete feit, zijn gesteld noch gebleken.
8. Tegen de belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
9. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Awr wordt, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, een belanghebbende gehoord indien hij daarom heeft verzocht. Niet gebleken is dat eiseres een dergelijk verzoek heeft gedaan. In de vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift heeft verweerder eiseres bovendien de mogelijkheid geboden om haar bezwaarschrift mondeling toe te lichten en hiertoe een verzoek in te dienen. Niet gebleken is dat eiseres een dergelijk verzoek heeft gedaan. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.