ECLI:NL:RBDHA:2018:5345
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van een bedrag op het belastbaar inkomen uit werk en woning in het kader van persoonsgebonden budget
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2018, is in geschil of een bedrag van € 16.934 in aftrek kan worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van eiser over het jaar 2014. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J.E. Stout, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die hem was opgelegd door de Belastingdienst. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 64.432, waarvan een deel voortkwam uit een vergoeding voor zorg verleend aan zijn zoon, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen.
Tijdens de zitting op 20 april 2018 werd duidelijk dat de zoon van eiser in 2015 een terugbetalingsverplichting had gekregen van het zorgkantoor, wat leidde tot de vraag of dit bedrag in aftrek kon worden gebracht op het inkomen van eiser. De rechtbank overwoog dat de verplichting tot betaling pas ontstond toen de zoon eiser aansprakelijk stelde, en dat eiser niet had aangetoond dat deze verplichting eerder bestond of redelijkerwijs kon worden voorzien. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het bedrag voor aftrek in aanmerking zou komen, dit pas in 2015 zou kunnen zijn, en niet in 2014.
Eiser voerde aan dat een besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 5 augustus 2009 ten onrechte niet werd toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat de fiscale behandeling van het resultaat uit een werkzaamheid wezenlijk verschilt van die van loon uit dienstbetrekking. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.