ECLI:NL:RBDHA:2018:5341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
09/819080-17 en 09/250975-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee vernielingen en een diefstal

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee vernielingen en een diefstal. De rechtbank heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een kozijn van een deur en een ruit van een kinderdagverblijf heeft beschadigd op 30 oktober 2017. De verdachte werd op heterdaad betrapt door de politie, die hem aantrof met een schroevendraaier en een steen in de nabijheid van de vernieling. De unitmanager van het kinderdagverblijf deed aangifte van de schade, die door de verdachte was veroorzaakt.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van bier en shoarma bij een Albert Heijn op 28 augustus 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit feit had bekend en dat er voldoende bewijs was om de diefstal te bevestigen. Tot slot werd de verdachte beschuldigd van het vernielen van een ketting bij Kruidvat op 29 januari 2018. Ook hier was er voldoende bewijs, waaronder camerabeelden, die de verdachte identificeerden als de dader.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 9 dagen gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholprobleem en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/819080-17 en 09/250975-15 (tul)
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Den Haag,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Mantz, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk
- ( een kozijn van) een deur en/of
- een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kinderdagverblijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
- met een schroevendraaier althans een voorwerp in het hout te wrikken en/of door een schroevendraaier althans een voorwerp in het hout te steken/duwen en/of
- met een steen althans een voorwerp meerdere malen althans eenmaal tegen/op de ruit te slaan;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bier en/of shoarma, in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn [adres] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen
en daar opzettelijk en wederrechtelijk aan die ketting te trekken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Feit 1 (vernieling bij het [kinderdagverblijf] ) [1]
Het bewijs
Op 30 oktober 2017 omstreeks 15.45 uur werd de politie naar het [kinderdagverblijf] , gelegen aan de [adres] , gestuurd. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen de betreffende verbalisanten dat een man in de tuin aan de achterzijde van het kinderdagverblijf stond en dat op de grond naast de man een steen lag. De man legitimeerde zich als de verdachte. De politie zag dat uit de jaszak van de verdachte een schroevendraaier stak. Op de plek waar de verdachte werd aangetroffen, zat schade aan een ruit. Verder werden op de ruit meerdere krassen waargenomen en op de deur meerdere moetsporen. De unitmanager van het kinderdagverblijf deelde mee dat deze schade er eerst nog niet zat. [2]
Op 30 oktober 2017 deed de [aangeefster] , namens het [kinderdagverblijf] aangifte van vernieling. Zij heeft het volgende verklaard. Zij zag dat de verdachte in de tuin van het kinderdagverblijf stond en op de grond op zoek was naar iets. Zij zag dat verdachte een tegel oppakte en dat hij daarmee tegen het raam van het kinderdagverblijf begon te slaan. Hierop heeft zij de politie gebeld en zag zij dat de verdachte korte tijd later door de politie is aangehouden. Aangeefster zag op het raam krassen zitten en zij zag dat de deur vernield was. [3]
[getuige] , werkzaam bij het kinderdagverblijf, heeft verklaard dat zij zag dat er een man op het raam van het kinderdagverblijf sloeg. Zij hoorde meerdere harde klappen tegen het raam. [4]
Beoordeling van de rechtbank
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals vervat in de bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte een kozijn van een deur en een ruit van het [kinderdagverblijf] heeft beschadigd door met een schroevendraaier in het hout te wrikken en met een steen meerdere keren tegen die ruit te slaan.
3.3.2
Feit 2 (diefstal bij Albert Heijn) [5]
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, d.d. 28 augustus 2017, ondertekend door de aangever en een opsporingsambtenaar;
- een proces-verbaal van aanhouding, van de politie eenheid Den Haag, nr.
PL1500-2017246400-2, d.d. 28 augustus 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door een
daartoe bevoegde opsporingsambtenaar;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 april 2018.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstal zoals hierna bewezen verklaard.
3.3.3
Feit 3 (vernieling van een ketting bij Kruidvat) [6]
Het bewijs
Op 29 januari 2018 is de verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van vernieling door een medewerker van Kruidvat, gelegen aan de [adres] en vervolgens overgedragen aan de politie. [7]
Voornoemde [aangever] , heeft op 29 januari 2018 namens Kruidvat aangifte gedaan van vernieling. Aangever heeft het volgende verklaard. Hij zag dat de verdachte de ketting kapot had gemaakt. Hierop heeft hij de verdachte aangesproken, waarop de verdachte zei: “geef de ketting maar aan mij, want ik reken hem toch niet af”. Aangever zag dat de verdachte zwalkte en hij dacht dat de verdachte dronken was. Toen aangever vroeg of de verdachte de ketting wilde afrekenen, zei deze: “nee!”. Aangever zag dat de verdachte meerdere pogingen ondernam om langs hem naar de uitgang te lopen. [8]
[getuige] heeft telefonisch verklaard dat zij op 30 januari 2017 (de rechtbank begrijpt: 29 januari 2018) aan het werk was bij Kruidvat, gelegen aan de [adres] . Zij zag dat de verdachte onder invloed van alcohol was en dat hij onvast ter been was. De getuige zag dat de verdachte direct naar het schap van de sieraden liep, een ketting uit het schap pakte en vervolgens de ketting met twee handen vastpakte en deze kapot trok. Korte tijd later zag zij dat de verdachte werd meegenomen door de politie. [9]
De camerabeelden van de vernieling die op 29 januari 2018 bij Kruidvat was gepleegd, zijn door de [verbalisant] bekeken. Zij hebben de man op de camerabeelden herkend als de verdachte die zij naar het politiebureau hebben vervoerd en hebben voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. [10]
Beoordeling van de rechtbank
Ter terechtzitting van 20 april 2018 heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beelden van de persoon die als de verdachte is herkend helder en duidelijk. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de door verbalisanten gedane herkenning. Op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een ketting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 30 oktober 2017 te 's-Gravenhage, opzettelijk en wederrechtelijk
- een kozijn van een deur en
- een ruit, toebehorende aan [kinderdagverblijf] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
- met een schroevendraaier in het hout te wrikken en
- met een steen meerdere malen tegen de ruit te slaan;
2.
hij op 28 augustus 2017 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bier en shoarma, toebehorende aan Albert Heijn, gevestigd aan [adres] ;
3.
hij op 29 januari 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ketting, toebehorende aan Kruidvat, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk aan die ketting te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te concluderen dat bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens ten tijde van het plegen van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Voornoemde feiten kunnen de verdachte daarom worden toegerekend en hij is daarvoor strafbaar. Volgens de officier van justitie is op basis van het dossier wel voldoende vast komen te staan dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het onder 3 bewezen verklaarde feit sprake was van een psychose, zodat de verdachte ten aanzien van dit feit als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de verdachte voor dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – aangegeven dat hij zich kan vinden in hetgeen de officier van justitie met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte naar voren heeft gebracht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling van de rechtbank staat of de bewezen verklaarde feiten de verdachte kunnen worden toegerekend. Dit is niet het geval indien bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond die zijn gedragskeuzes en gedragingen in overwegende mate heeft beïnvloed. De rechtbank heeft bij die beoordeling acht geslagen op het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting en de volgende over de verdachte uitgebrachte rapporten:
- het Pro Justitia rapport d.d. 25 januari 2018, opgemaakt en ondertekend door
[psychiater] ;
- het Pro Justitia rapport d.d. 27 januari 2018, opgemaakt en ondertekend door
[psycholoog] .
Zij overweegt als volgt.
T.a.v. feit 2
De verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting een duidelijke en niet onlogische verklaring afgelegd over de door hem gepleegde winkeldiefstal en zijn motieven daarvoor. Verder blijkt uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog niet dat de verdachte dit feit heeft gepleegd onder invloed van psychische problematiek. Integendeel, in het rapport van de psychiater staat dat de verslavingsarts van de verdachte hem in augustus 2017 – de maand waarin de verdachte dit feit heeft gepleegd – heeft gezien en dat het toen goed ging met hem.
T.a.v. feiten 1 en 3
Zowel de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten als de daarover door de verdachte afgelegde verklaringen ter terechtzitting geven aanleiding tot een sterk vermoeden van het bestaan van psychische problematiek bij de verdachte ten tijde van die feiten. De verdachte heeft immers zonder aanwijsbare reden op klaarlichte dag vernielingen toegebracht aan een kinderdagverblijf en in een winkel een ketting vernield. Ter terechtzitting heeft de verdachte een onsamenhangende en bizarre verklaring afgelegd die er – voor zover de rechtbank begrijpt – op neer komt dat hij wordt tegengewerkt door de politie, door kinderen wordt uitgescholden en dat er ‘vieze’ filmpjes van hem op internet worden gezet door onbekenden. Ook de psychiater en de psycholoog zien aanwijzingen voor psychische problematiek bij de verdachte, te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis.
Toch kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten in overwegende mate heeft begaan onder invloed van een psychische stoornis. Hierbij weegt enerzijds mee dat de psychiater en de psycholoog geen uitspraken hebben kunnen doen over het verband tussen de door hen benoemde stoornis en de bewezen verklaarde feiten, omdat de verdachte deze feiten heeft ontkend. Anderzijds weegt mee dat uit de rapporten ook naar voren komt dat sprake is van een alcoholprobleem bij de verdachte, en dat daarin ook een verklaring kan worden gevonden voor zijn vreemde gedrag. Het dossier biedt hiervoor ook aanknopingspunten. Zo had de verdachte bij zijn aanhouding voor feit 1 meerdere blikken bier in zijn jas, en had de politie de indruk dat hij dronken was. En zo heeft een getuige van feit 3 tegenover de politie verklaard dat de verdachte onder invloed van alcohol en onvast ter been was. Dit laatste heeft de rechtbank ook zelf op de camerabeelden waargenomen.
Slotsom
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat alle bewezen verklaarde feiten de verdachte kunnen worden toegerekend. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op basis van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 41 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich binnen een half jaar tweemaal schuldig gemaakt aan vernieling en eenmaal aan winkeldiefstal. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende eigenaren. Het zijn ergerlijke feiten die financiële schade en overlast voor zowel de slachtoffers als de maatschappij veroorzaken. In het bijzonder geldt dat voor de vernieling bij een kinderdagverblijf, waar op dat moment kinderen aanwezig waren die erg zijn geschrokken van het gedrag van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten van de deskundigen die hiervoor onder 5.3 zijn weergegeven. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Fivoor van 28 maart 2018. Hieruit komt – kort samengevat – naar voren dat de verdachte op vrijwel alle leefgebieden problemen heeft en dat de reclassering zich in toenemende mate zorgen maakt om de verdachte, onder meer over het toenemend gebruik van alcohol. De kans op recidive is volgens de reclassering, zonder adequate behandeling, onaanvaardbaar hoog.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat hij vele malen is veroordeeld voor onder meer soortgelijke feiten als de onderhavige. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij ondanks de eerdere veroordelingen zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, terwijl hij bovendien nog in een proeftijd liep.
Alles afwegende, en rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Verder is de rechtbank, evenals de reclassering, van oordeel dat het vanuit het oogpunt van recidivevermindering zeer wenselijk is dat de verdachte wordt behandeld voor zijn alcoholgebruik en de mogelijk bij hem aanwezige psychische problematiek. De rechtbank ziet echter geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden, nu de verdachte al 41 dagen in hechtenis heeft doorgebracht, terwijl het hier gaat om twee vernielingen en een winkeldiefstal.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Inleiding
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 maart 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank, rechtdoende in strafzaken, d.d. 12 april 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen dan wel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd, nu de vordering ziet op andersoortige feiten dan de onderhavige.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie van 16 maart 2018 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 9 dagen toewijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 2
diefstal;
ten aanzien van feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
41 (eenenveertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering na voorwaardelijke veroordeling
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 12 april 2016, gewezen onder parketnummer 09/250975-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017310549, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 29).
2.Proces-verbaal van aanhouding, d.d. 30 oktober 2017, blz. 1 – 2.
3.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 oktober 2017, blz. 16 – 17.
4.Proces verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 oktober 2017, blz. 24 – 25.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) en deel uitmakend van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017246400, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (ongenummerde pagina’s).
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018028032, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 24).
7.Proces-verbaal van aanhouding door burger, d.d. 29 januari 2018, blz. 4.
8.Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, d.d. 29 januari 2018, blz. 11 – 15, met bijlage.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , d.d. 30 januari 2018, blz. 17 – 18.
10.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 januari 2018, blz. 20.