ECLI:NL:RBDHA:2018:5337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake huurtoeslag 2011

Op 3 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag voor het jaar 2011, die op nihil was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zo spoedig mogelijk na kennisname van het bestreden besluit beroep heeft ingesteld. De beslissing op bezwaar van de Belastingdienst was verzonden op 14 december 2016, en de beroepstermijn eindigde op 25 januari 2017. Eiser heeft zijn beroepschrift pas op 22 september 2017 ingediend, wat te laat was. Eiser stelde dat hij pas na ontvangst van een kopie van het bestreden besluit op de hoogte was van de inhoud daarvan, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen verifieerbare informatie had gegeven over de datum van ontvangst. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de termijnoverschrijding niet aan eiser was toe te rekenen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/6628

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van3 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoor] , verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 14 december 2016 op het bezwaar van eiser tegen de hierna te noemen definitieve berekening huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2011.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Met dagtekening 24 december 2010 is aan eiser voor het berekeningsjaar 2011 een voorschot huurtoeslag toegekend van € 2.857.
2. Met dagtekening 24 februari 2015 is de huurtoeslag 2011 definitief vastgesteld op nihil. Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2015 zijn de bezwaren van eiser
niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij uitspraak van 13 oktober 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 5 oktober 2015 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
4. Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2016 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
5. In geschil is of het beroep van eiser ontvankelijk is. Zo dit het geval is, is in geschil of eiser recht heeft op huurtoeslag over het jaar 2011.
6. De rechtbank wijst het beroep van eiser op betalingsonmacht ter zake van het voldoen van het griffierecht toe.
7. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Het bestreden besluit is verzonden op
14 december 2016. De beroepstermijn eindigde derhalve op 25 januari 2017. Nu het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen op 22 september 2017, is het niet tijdig ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat hij pas na ontvangst van een kopie van het bestreden besluit op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit en dat hij vervolgens binnen zes weken beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft geen bewijs geleverd van de daadwerkelijke verzending van het bestreden besluit.
8. Blijkens vaste jurisprudentie kan de te late indiening van een beroepschrift in het geval een belanghebbende eerst na het verstrijken van de beroepstermijn kennisneemt van het besluit verschoonbaar worden geacht, mits het beroep zo spoedig mogelijk na de daadwerkelijke kennisname van het besluit wordt ingesteld. Ten aanzien hiervan is in het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2002, nr. 39 933, ECLI:NL:HR:2002:AE0462 overwogen dat aan de betrokkene in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen dient te worden gegund. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij zo spoedig mogelijk na kennisname van het bestreden besluit beroep heeft ingesteld. Eiser heeft immers geen enkele verifieerbare informatie gegeven over de datum van ontvangst van het bestreden besluit, zodat de rechtbank niet tot het oordeel kan komen dat de termijnoverschrijding hem niet is toe te rekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet toe.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)