ECLI:NL:RBDHA:2018:5296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL17.821 en NL17.822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van twee broers van Afghaanse afkomst met vrees voor rekrutering en geweld in Afghanistan

In deze zaak hebben twee broers, eiser 1 en eiser 2, van Afghaanse afkomst asiel aangevraagd in Nederland. Eiser 1, geboren in Afghanistan, heeft samen met zijn familie in Iran gewoond en vreest bij terugkeer naar Afghanistan voor geweld en rekrutering door gewapende groepen. Eiser 2, zijn jongere broertje, heeft nooit in Afghanistan gewoond en lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen afgewezen, maar de broers hebben hiertegen beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris vernietigd, omdat de vrees voor rekrutering en de afwezigheid van een sociaal netwerk in Afghanistan onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eiser 2, als kwetsbare minderjarige met psychische problemen, extra aandacht behoeft. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak en de proceskosten van eisers zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.821 en NL17.822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1,

[eiser 2], eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopEisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 26 januari 2017 (de bestreden besluiten).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk was aanwezig E. Salehi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Bovenschen (stichting Nidos). De gemachtigde van eisers heeft een pleitnota overgelegd.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] in Afghanistan ( Bamyan ). Op twee- of driejarige leeftijd is hij samen met zijn ouders verhuisd naar Iran, waar hij sindsdien met hen heeft gewoond. In Iran is eiser 2, zijn broertje, geboren op [geboortedatum] . Eisers bezitten de Afghaanse nationaliteit en behoren tot de Hazara bevolkingsgroep. Op 31 oktober 2015 hebben eisers ( op 21- en 10-jarige leeftijd ) aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser 1 heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. De vader van eisers heeft vanuit Iran stukjes land in Afghanistan verkocht en daarbij mensen opgelicht, waaronder [naam] . [naam] kwam om bij een ruzie over die grond. Om die reden werd de vader van eisers bedreigd door de zoon van [naam] , [naam 2] , die hem in Iran opzocht in 2010 of 2011. Hij heeft gedreigd de vader van eisers en zijn familie te doden. Eiser vreest bij terugkeer naar Afghanistan voor [naam 2] . Verder wilde [naam 3] , een vriend van de vader van eisers, met de zus van eisers trouwen. De vader van eisers stemde in 2014 in met een huwelijksaanzoek. Eiser 1 en zijn moeder waren het daar niet mee eens. Eiser 1 is vervolgens door [naam 3] bedreigd en geslagen. Eiser 1 heeft verder verklaard dat zijn vader hem en twee van zijn broertjes (waaronder eiser 2) dwong om op feestjes te dansen voor andere mannen. Eiser 1 vreest verder voor uitzending naar Syrië, na te zijn benaderd door rekruteerders. Eiser 2 heeft verder verklaard dat zijn vader hem en zijn broers en zusjes in Iran slecht behandelde, pestte en regelmatig sloeg. Dat eiser 1 was benaderd door rekruteerders vormde de directe aanleiding voor vertrek van eisers. In september 2015 zijn eisers met hun moeder, twee broertjes en twee zusjes uit hun woonplaats in Iran vertrokken. Eisers zijn hen bij de grensovergang tussen Iran en Turkije kwijtgeraakt en hebben sindsdien niets meer van hen vernomen.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Verweerder gaat uit van Afghanistan als land van herkomst, omdat eisers de Afghaanse nationaliteit hebben. Bamyan wordt als herkomstgebied aangemerkt. Verweerder acht de verklaringen van eiser 1 over de problemen met [naam 2] en [naam 3] geloofwaardig. Het vermoeden van eiser 1 over wat hem bij terugkeer te wachten staat is echter niet aannemelijk, gelet op het tijdverloop en vanwege het ontbreken van concrete aanknopingspunten dat die vrees actueel is. De vrees van eiser 1 voor rekrutering voor de strijd in Syrië, blijft buiten beschouwing omdat dit probleem zich afspeelde in Iran, terwijl getoetst wordt aan Afghanistan. Ook de problemen van eiser 2 kunnen niet leiden tot de gevraagde vergunning, nu die zich in Iran voordeden.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het behoren tot de sjiitische Hazara bevolkingsgroep op zichzelf onvoldoende is om tot vluchtelingschap te concluderen. Verder is niet gebleken dat eisers behoren tot een risicogroep, nu de Hazara in Bamyan niet in de minderheid zijn. Bovendien kunnen eisers er ook voor kiezen om zich ergens anders in Afghanistan te vestigen. Tenslotte is er in Afghanistan geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw. Eisers behoren niet tot een kwetsbare minderheidsgroep en bovendien behoort Bamyan tot de veiligste provincies van Afghanistan. Dat eisers geen sociaal netwerk hebben in Afghanistan kan op zichzelf evenmin leiden tot asielrechtelijke bescherming.
4. Eisers hebben in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd:
- Verweerder heeft ten onrechte Afghanistan als land van herkomst aangemerkt. Eiser 1 heeft daar slechts de eerste 2 tot 3 jaar van zijn leven gewoond en eiser 2 is nog nooit in Afghanistan geweest.
- Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de vermoedens van eiser 1 over wat hem in verband met de problemen met [naam 2] en [naam 3] te wachten staat niet aannemelijk zijn. Eisers verwijzen naar het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van november 2016 (ambtsbericht), paragraaf 3.4.7, waaruit volgt dat bloedwraak een sluimerende vete kan zijn, die pas na generaties gewroken wordt. Verder wonen in Bamyan veel Hazara, zodat figuren met een groot netwerk, zoals [naam 3] , in staat moeten worden geacht mensen daadwerkelijk op te sporen.
- Het is voor eisers niet veilig in Afghanistan in het algemeen dan wel in Bamyan in het bijzonder. Gelet op het voorgaande punt, maar ook vanwege de algemene veiligheidssituatie daar.
- Eisers hebben geen enkele binding met Afghanistan of Bamyan . Verweerder veronderstelt ten onrechte dat eisers nog familieleden in Bamyan hebben, maar eisers zijn daar niet van op de hoogte. Zij hebben geen sociaal netwerk in Afghanistan. Onder verwijzing naar het ambtsbericht voeren eisers aan dat zij daardoor negatief zullen worden bejegend en een risico lopen op gedwongen rekrutering. Ook loopt eiser 2 het risico opnieuw slachtoffer te worden van misbruik als ‘dansjongen’.
- Eisers verwijzen naar verschillende rapportages ten aanzien van de veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen en voor Hazara in het bijzonder.
- Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser 2, terwijl hij een kwetsbare minderjarige is. Eiser 2 heeft een posttraumatische stressstoornis (PTSS), kampt met angst- en slaapproblemen en heeft psychiatrische zorg nodig. Hij heeft in Afghanistan geen netwerk, heeft niet geleerd hoe zich daar te redden en zal daar gelet op zijn accent worden gezien als buitenstaander. Verder is hij analfabeet en verwesterd. Overgelegd zijn een gedragswetenschappelijke rapportage over eiser 2 van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) van 16 maart 2017, een verwijsbrief van de huisarts aan de GGZ van 16 februari 2017, een brief van de jeugdarts op het AZC van 18 maart 2017 en het patiëntdossier van eiser 2. Uit de rapportage van de RUG blijkt dat er in Afghanistan geen behandelmogelijkheden voor eiser 2 zijn. In de rapportage van de RUG wordt ook opgemerkt dat eiser 1 zijn best doet om voor eiser 2 te zorgen, maar dat hij niet volledig in staat is de ouderrol op zich te nemen en hij slechts een beperkt affectief klimaat kan bieden voor eiser 2. Behandeling is dan des te meer van belang. Verder blijkt uit voormelde stukken dat de psychische problemen van eiser 2 bij ‘terugkeer naar’ Afghanistan worden versterkt en de ontwikkeling van eiser 2 niet is gewaarborgd.
- Verweerder heeft tenslotte ten onrechte de gevolgen van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381) niet besproken.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser 2 in beroep overgelegde medische documenten advies gevraagd van het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit het advies van BMA van 6 september 2017 blijkt dat eiser 2 een posttraumatische stressstoornis heeft die terug te voeren is op traumatische ervaringen in de vroege kinderjaren. Daarvoor wordt hij behandeld door een GZ-psycholoog. De behandeling bestaat uit gesprekken met eiser 2, gesprekken samen met zijn broer en creatieve therapie. Verder blijkt uit het advies dat eiser 1 een belangrijke rol in het leven van eiser 2 vervult: hij vervult de opvoedersrol en is verantwoordelijk voor eiser 2. Bij het uitblijven van de genoemde behandeling wordt onder meer een negatieve invloed op de sociaal emotionele ontwikkeling verwacht, maar geen medische noodsituatie op korte termijn. Ook kan eiser 2 volgens het BMA reizen en zijn daarbij geen medische voorzieningen noodzakelijk.
6. Bij brief van 4 oktober 2017 heeft eiser 2 gereageerd op dit BMA-advies. Daarbij is een reactie op het BMA-advies van Dankoor, behandelend GZ-psycholoog, en Buning, psychiater, overgelegd. Daarin is onder meer vermeld dat gezien de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van eiser 2, complexe PTSS en het
ontbreken van zijn ouders, de verwachting is dat zijn behandeling langdurig zal zijn. Verder heeft eiser 2 betoogd dat verweerder zich ervan had moeten vergewissen dat er behandeling mogelijk is in Afghanistan. Ter onderbouwing is een e-mailbericht van een Noorse hulporganisatie overgelegd. Voorts is, onder verwijzing naar landeninformatie, betoogd dat eiser 2 het risico loopt opnieuw slachtoffer te worden van de praktijk van ‘bacha baazi’. Eisers hebben tot slot betoogd dat, gelet op hun bijzondere individuele omstandigheden, het ontbreken van een sociaal netwerk wel degelijk leidt tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij verwijzen daarbij naar een uitspraak van de hoogste asielrechter in Zweden van 17 maart 2017. Daarbij hebben eisers tevens gewezen op het EASO rapport van augustus 2017 waaruit blijkt dat kinderen in Afghanistan te maken hebben met seksueel misbruik en rekrutering door veiligheidstroepen, andere gewapende groeperingen en bendes.
7. Op 9 januari 2018 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht, waarin is gereageerd op de onder 6 genoemde stukken. Het BMA ziet geen aanleiding terug te komen op het eerdere advies. Daarbij heeft de BMA-arts opgemerkt dat het uitblijven van behandeling een negatieve invloed zal, althans kan hebben op de sociaal-emotionele ontwikkeling van eiser 2, maar dat dit aspect buiten het onderhavige beoordelingskader valt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder Afghanistan terecht als land van herkomst heeft aangemerkt. Niet in geschil is dat eisers de Afghaanse nationaliteit bezitten, zodat gelet op paragraaf C2/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) Afghanistan als hun land van herkomst wordt beschouwd, ondanks dat beiden daar niet zijn opgegroeid. De problemen die zij in Iran stellen te hebben ondervonden, heeft verweerder daarom terecht niet beoordeeld. De gronden die hierop zien falen dan ook.
9. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser 1 over de problemen met [naam 2] en [naam 3] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser 1 zijn vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Afghanistan te wachten staat niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat uit het ambtsbericht blijkt dat bloedwraak een sluimerende vete kan zijn die pas na generaties gewroken wordt, is onvoldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook zo is. Er is geen sprake van concrete aanwijzingen dat eisers vanwege deze problemen uit het verleden thans nog gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting naar Afghanistan een reëel risico lopen op ernstige schade. Deze problemen kunnen dan ook niet leiden tot verlening van de gevraagde vergunning. De gronden die hierop zien falen eveneens.
10. Eisers hebben verder onder verwijzing naar onder meer het rapport van het European Asylum Support Office (EASO), 'Country of Origin Information Report Afghanistan, Individuals targeted by armed actors in the conflict', van december 2017 en het rapport van Human Rights Watch (HRW) ‘Country summary Afghanistan’ van januari 2018, aangevoerd dat in Afghanistan sprake is van een uitzonderlijke situatie waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw bescherming biedt. De rechtbank overweegt dat die grond faalt, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:915. In die uitspraak is het door eisers genoemde rapport van EASO meegewogen en is geconcludeerd dat op dit moment geen sprake is van de hiervoor bedoelde situatie. Uit de overige door eisers genoemde stukken volgt niet dat de situatie zoals die blijkt uit de rapporten die door de Afdeling in voormelde uitspraak zijn betrokken, wezenlijk is veranderd. Deze grond faalt.
11. Eisers hebben verder aangevoerd te vrezen voor rekrutering in Afghanistan en gewezen op het ambtsbericht, pagina 26 en 27, waaruit blijkt dat gedwongen rekrutering, soms met geweld, van zowel meerder- als minderjarigen in Afghanistan door onder meer de partij ALP, de Taliban en IS voorkomt. Verder is gewezen op het rapport van Asylos ‘Situation of young male Westernised returnees to Kabul’ van augustus 2017, waarin is vermeld dat jonge mannelijke terugkeerders zonder sociaal netwerk kwetsbaar zijn voor rekrutering in Afghanistan. De rechtbank overweegt dat in dit geval aannemelijk is dat een sociaal netwerk in Afghanistan ontbreekt. De veronderstelling van verweerder dat er waarschijnlijk nog familie van eisers in Bamyan woont, is door eisers weersproken en door verweerder niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat sprake zal zijn van een rekruteringsrisico bij uitzetting van eisers naar Afghanistan.
12. Verweerder stelt zich in beginsel - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888) - terecht op het standpunt stelt dat het enkele rekruteringsrisico en het feit dat iemand voor de strijd kan worden ingezet, niet maakt dat hem reeds daarom een asielvergunning voor bepaalde tijd moet worden verleend. Verweerder wijst er ook terecht op dat het enkele feit dat een sociaal netwerk in Afghanistan ontbreekt, volgens Afdelingsjurisprudentie zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:2731) niet maakt dat sprake zal zijn van schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting. In dit geval echter zou rekrutering van eiser 1 en/of eiser 2 betekenen dat eiser 2 zonder zijn broer in Afghanistan moet verblijven, terwijl eisers niet in dat land zijn opgegroeid, een sociaal netwerk ontbreekt, eiser 2 minderjarig (nu dertien jaar) is, PTSS heeft en volledig afhankelijk is van eiser 1. In dit geval kan daarom niet zonder nadere motivering gezegd worden dat een rekruteringsrisico bij uitzetting geen schending van artikel 3 van het EVRM zal opleveren. De opmerking in het verweerschrift dat eisers samen kunnen terugkeren en dat eiser 1 een 24-jarige fysiek fitte volwassen man is, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de omstandigheden van dit geval.
13. Gelet op wat onder 12 is overwogen zijn beroepen gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.