ECLI:NL:RBDHA:2018:5293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL17.9331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse alleenstaande vrouw op grond van ongeloofwaardigheid van het vluchtmotief en niet tijdig indienen van de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande Afghaanse vrouw, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de vrouw haar asielverhaal ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar aanvraag niet tijdig na binnenkomst in Nederland heeft ingediend, wat het vermoeden wekt dat haar inreis niet was ingegeven door asielgerelateerde redenen. De vrouw had haar aanvraag pas 54 dagen na binnenkomst ingediend, en haar verklaring dat ze eerst haar moeder in Duitsland wilde zien, werd niet als zwaarwegend genoeg beschouwd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vluchtmotief, waaronder de gewelddadige dood van haar vader en de daaropvolgende bedreigingen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, omdat er geen objectieve belemmeringen waren om haar gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond verklaard en het beroep van de vrouw verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen en tijdig hun aanvragen in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

mede namens haar minderjarige kind:
[kind], geboren op [geboortedatum],
(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Kallenbach).

ProcesverloopBij besluit van 5 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018 in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Tevens was aanwezig [echtgenoot], echtgenoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 10 november 2015 heeft zij een aanvraag voor een asielvergunning voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zij is afkomstig uit Balkh, Afghanistan, en behoort tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken. Rond 2011 woonde eiseres met haar ouders in [plaatsnaam]. Haar vader had daar een winkeltje en is door onbekende personen vermoord. Daarna hebben deze onbekende personen de familie van eiseres herhaaldelijk bedreigd. Ook werd geëist dat eiseres met een van hen zou trouwen. Het gezin is vervolgens naar Kabul verhuisd. Ook daar ontving de moeder van eiseres dreigtelefoontjes. Eiseres is vervolgens met een mannelijk familielid van Afghaanse origine, die al sinds zijn vijfde jaar in Nederland verblijft en de Nederlandse nationaliteit heeft, gehuwd om te voorkomen dat zij met een van de bedreigers zou moeten huwen. Na het huwelijk is eiseres naar India gegaan om een toeristenvisum voor Nederland te regelen. Met dat visum is eiseres teruggekeerd naar Afghanistan. Toen hoorde eiseres dat haar moeder inmiddels naar Duitsland was gegaan. Ongeveer twee weken na haar terugkeer is eiseres, op 16 september 2015, vanuit Afghanistan naar Nederland gereisd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig geacht op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft allereerst aan eiseres tegengeworpen dat zij haar aanvraag niet zo spoedig mogelijk na binnenkomst in Nederland heeft ingediend. Eiseres heeft geen goede redenen aangevoerd waarom zij dit heeft nagelaten. Daarnaast acht verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig nu eiseres slechts vage, onsamenhangende en weinig aannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Eiseres komt, aldus verweerder, niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw.
4. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. Op wat zij heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ter zitting is duidelijk geworden dat de nationaliteit van de dochter van eiseres niet vast staat. Met partijen gaat de rechtbank er dan ook van uit dat zij de Afghaanse nationaliteit heeft en (nog) niet de Nederlandse nationaliteit.
6. Eiseres voert allereerst aan dat zij door het overlijden van haar vader en de daarop volgende gebeurtenissen getraumatiseerd is geraakt en vergeetachtig is geworden. Dit kan er, aldus eiseres, toe hebben geleid dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat zij niet alle vragen goed begrepen heeft.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in dat betoog. Eiseres heeft haar stellingen niet met (medische) stukken onderbouwd. Ook uit het Medisch advies horen en beslissen (FMMU) van 10 december 2015 blijkt dat niet. Er wordt slechts opgemerkt dat eiseres lichamelijke klachten heeft, die niet van invloed zijn op het horen. Niet blijkt dat er sprake is van (relevante) beperkingen voor het horen. Uit de verslagen van de gehoren blijkt ook niet dat eiseres de vragen niet goed begrepen heeft of niet eenduidig heeft kunnen verklaren. Eiseres heeft ook niet nader aangegeven welke vragen zij niet goed heeft begrepen of welke tegenstrijdigheden het gevolg zouden zijn van haar vergeetachtigheid. Tenslotte acht de rechtbank van belang dat eiseres weinig of niets over haar vader en de bedreigingen die haar moeder heeft ontvangen na zijn dood, heeft kunnen verklaren. Van een causaal verband tussen de gestelde vergeetachtigheid en de dood van haar vader is dan ook niet gebleken. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de verklaringen van eiseres en heeft deze aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres na binnenkomst niet zo spoedig mogelijk de bescherming van de Nederlandse autoriteiten heeft ingeroepen. Hierdoor bestaat het vermoeden dat de inreis niet werd ingegeven door asielgerelateerde redenen. Eiseres heeft immers pas 54 dagen na haar binnenkomst een asielaanvraag ingediend. Dat zij, zoals zij stelt, eerst haar inmiddels in Duitsland verblijvende moeder wilde zien en de Nederlandse taal wilde leren voordat zij zich zou melden, kan niet als zwaarwegende redenen gelden. Dat haar moeder Afghanistan had verlaten en inmiddels in Duitsland verbleef, heeft eiseres pas na terugkeer uit India in Afghanistan gehoord. Dat eiseres Afghanistan wilde verlaten en zich in Nederland wilde vestigen, blijkt uit haar verklaringen, waarbij zij onder meer heeft gezegd dat zij kort na haar huwelijk met haar schoonouders naar India is gegaan om daar een visum voor kort verblijf in Nederland aan te vragen. Haar echtgenoot is intussen teruggegaan naar Nederland om de overkomst van eiseres naar Nederland te regelen. Het lijkt er dan ook meer op dat eiseres in het kader van gezinsvorming met haar echtgenoot naar Nederland is gekomen, dan dat zij op asielrechtelijke gronden naar Nederland is gereisd. Mede gelet hierop heeft verweerder het aangevoerde vluchtmotief niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
9. Daarnaast heeft verweerder ook overigens het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte als ongeloofwaardig aangemerkt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres haar relaas over de gewelddadige dood van haar vader niet met documenten heeft onderbouwd. Evenmin heeft eiseres kunnen verklaren wat de reden was van de moord op haar vader en wie haar moeder vervolgens jarenlang (telefonisch) heeft bedreigd. Het bevreemdt dat de moeder van eiseres ondanks de bedreigingen gedurende twee jaar in dezelfde woning is blijven wonen en dat zij nooit enig idee heeft gehad wie haar bedreigers waren. Niet aannemelijk is dat eiseres pas na het vertrek van haar moeder naar Duitsland op de hoogte zou zijn gesteld van de (telefonische) bedreigingen. Reeds gelet hierop heeft verweerder de dood van haar vader en de daarop volgende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
10. Ook heeft verweerder eiseres op grond van het landgebonden beleid inzake Afghanistan (paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000) terecht niet aangemerkt als alleenstaande vrouw, omdat zij en haar partner en kind kunnen terugkeren naar Afghanistan. Dat eiseres niet met haar tot Nederlander genaturaliseerde echtgenoot naar Afghanistan zou kunnen terugkeren vanwege het gevaar dat zij in Afghanistan zouden lopen, wordt niet gesteund door haar asielrelaas. Dat haar echtgenoot zich niet zal kunnen handhaven in Afghanistan door zijn psychische problemen is onvoldoende onderbouwd. In dit verband is mede van belang dat de echtgenoot van eiseres in het verleden meermalen naar Afghanistan is teruggegaan en daar heeft verbleven. In dit kader heeft verweerder zich verder niet onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er in Afghanistan geen mannelijke familieleden meer wonen, te meer nu niet geloofwaardig is dat de vader van eiseres is vermoord. De stelling dat eiseres gevaar loopt in verband met de traumatische gebeurtenissen, het gebrek aan overheidsbescherming en haar kwetsbare positie, wordt naar het oordeel van de rechtbank terecht niet door verweerder gevolgd nu het asielrelaas niet wordt gevolgd.
11. Voort is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Afghanistan in het algemeen geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915). In die uitspraak heeft de Afdeling de veiligheidssituatie in Afghanistan tot januari 2018 beoordeeld. Dat Duitsland door omstandigheden geen of weinig asielzoekers naar Afghanistan uitzet en dat de moeder en broer van eiseres in Duitsland verblijven maakt dit niet anders.
12. Eiseres heeft aan haar standpunt dat zij ten onrechte niet aanmerking komt op voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden dezelfde redenen ten grondslag gelegd als hierboven onder 10 besproken. Verweerder heeft ter zitting onderbouwd aangegeven dat eiseres niet in aanmerking komt voor zo’n verblijfsvergunning. Uit de vorige overwegingen volgt dat verweerder in dit standpunt dient te worden gevolgd.
13. Tenslotte heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van de mens en fundamentele vrijheden te verlenen vanwege het gezinsleven tussen eiseres en haar echtgenoot. Zoals hiervoor onder 10 is overwogen, is geen sprake van objectieve belemmeringen het gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen.
14. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel