Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf bij familie- of gezinslid', ingediend door zijn echtgenote, referente. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er geen sprake was van een echt dienstverband bij [B.V. X]. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar en dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van een nieuw onderzoek door de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Tijdens de zitting op 18 april 2018 zijn referente en getuigen verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank vond dat het rapport van de inspectie SZW niet concludent was en dat er voldoende bewijs was dat referente daadwerkelijk werkzaam was bij [B.V. X]. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.