ECLI:NL:RBDHA:2018:5247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging voorlopig verblijf op basis van gefingeerd dienstverband

Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf bij familie- of gezinslid', ingediend door zijn echtgenote, referente. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er geen sprake was van een echt dienstverband bij [B.V. X]. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar en dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van een nieuw onderzoek door de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Tijdens de zitting op 18 april 2018 zijn referente en getuigen verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank vond dat het rapport van de inspectie SZW niet concludent was en dat er voldoende bewijs was dat referente daadwerkelijk werkzaam was bij [B.V. X]. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. Vermeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), die door [referente] (referente) is ingediend voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’, afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Referente is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Tevens waren aanwezig [persoon 1] en [persoon 2] als getuigen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is gehuwd met referente. Referente heeft namens eiser een aanvraag om verlening van een mvv voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ ingediend.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit – gehandhaafd bij het bestreden besluit – de aanvraag van eiser afgewezen, omdat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder gaat ervan uit dat referente niet werkzaam is bij [B.V. X] ([B.V. X]).
3. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het aanvragen van een nieuw onderzoek door de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), dat geen sprake is van een gefingeerd dienstverband en hij legt het rapport van de inspectie SZW over. Eiser stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een mvv en doet voorts een beroep op het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (Associatiebesluit).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan verweerder een mvv verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000 kan verweerder een mvv weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikel 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstand beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid onder a.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van referente niet mag worden uitgegaan van haar dienstverband bij [B.V. X]. Daartoe is van belang dat verweerder zijn standpunt met name baseert op een rapport van de inspectie SZW. De rechtbank is van echter oordeel dat dit rapport onvoldoende concludent is. Nog los van de omstandigheid dat verweerder dit rapport niet als processtuk heeft overgelegd, bevat dit rapport geen conclusie over het dienstverband van referente. Voorts volgt uit dit rapport dat referente bij het tweede bezoek werkend is aangetroffen in de winkel van [B.V. X]. Gelet op deze omstandigheden biedt dit rapport onvoldoende steun voor het standpunt van verweerder.
4.3.
Voorts heeft verweerder referente tegengeworpen dat zij een Wajong-uitkering ontvangt en direct veertig uur is gaan werken. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze tegenwerping voldoende heeft ontkracht door aan te tonen dat referente ook in de periode van 2010 tot en met 2013 heeft gewerkt en dat het huidige werk bij [B.V. X] lichamelijk, noch mentaal erg belastend is.
Voorts heeft verweerder aan referente tegengeworpen dat zij heeft verklaard dat ze in de maanden april en oktober 2016 zes weken naar Turkije is geweest, terwijl ze maar 24 vakantiedagen heeft. Referente heeft echter later verklaard dat deze verklaring niet juist is, ze zich heeft vergist en ter onderbouwing hiervan heeft ze kopieën van haar paspoort overgelegd waaruit blijkt dat ze in deze maanden geen zes weken naar Turkije is geweest. Hiermee heeft referente naar het oordeel van de rechtbank deze tegenwerping voldoende ontkracht.
Daarnaast heeft verweerder gesteld dat referente zich ziek heeft gemeld, terwijl uit de gegevens van het UWV noch uit de loonstroken volgt dat zij ziek is geweest. De rechtbank is van oordeel dat referente dit voldoende heeft weerlegd door de verklaring van de werkgever van referente dat hij een eigenrisicodrager is en bij ziekmelding van een werknemer gedurende een jaar 100% van het salaris doorbetaalt zodat de ziekte niet zichtbaar is op de loonstrook en niet wordt gemeld bij het UWV.
4.4.
Verder heeft verweerder aan referente tegengeworpen dat ze een hoger salaris heeft dan de andere medewerkers, na storting van haar salaris grote bedragen contant opneemt, en tijdens kantooruren geld heeft opgenomen. De rechtbank is van oordeel, nog los van de omstandigheid dat deze tegenwerping inhoudelijk niets zeggen over het dienstverband van referente, dat zij voor deze tegenwerpingen aannemelijke verklaringen heeft afgelegd.
De omstandigheid dat eiser eerder heeft geprobeerd naar Nederland te komen en daarbij heeft gesteld dat hij zou gaan werken voor [B.V. X], kan voor verweerder aanleiding zijn om onderzoek te doen naar het dienstverband van referente. Hieruit volgt echter niet dat in het geval van referente sprake is van een gefingeerd dienstverband.
4.5.
Tegenover deze tegenwerpingen heeft referente een arbeidsovereenkomst, loonstroken en bankafschriften overgelegd. Hieruit volgt dat referente salaris ontvangt. Voorts is referente aangetroffen op de werkvloer tijdens het onderzoek van de inspectie SZW op 14 februari 2017. Gelet op deze omstandigheden en de ontkrachting van de stellingen van verweerder door referente, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat in het geval van referente sprake is van een gefingeerd dienstverband.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op Associatiebesluit. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM3047) af dat – gelet op de nationaliteit van referente – het op de weg van verweerder had gelegen om in lijn met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 te onderzoeken of het Associatiebesluit op referente van toepassing is. Verweerder dient dit alsnog te doen bij een nieuw te nemen besluit.
6. Nu het beroep gelet op het voorgaande reeds gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.