ECLI:NL:RBDHA:2018:5158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Ugandees op basis van ongeloofwaardige verklaringen over seksuele geaardheid en gedwongen huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandees eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij homoseksueel is en dat hij onder dwang van zijn vader met een vrouw was gehuwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid en de omstandigheden in Uganda niet geloofwaardig waren. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn huwelijk en zijn relaties, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet op voldoende feiten was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Soffers, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

ProcesverloopBij besluit van 31 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.6622, plaatsgevonden op 24 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is E. Ujvari als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Ugandese nationaliteit. Hij heeft op 24 november 2016 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Onder dwang van zijn vader is hij in juni 2015 met [persoon 1] gehuwd. Op dat moment had eiser een relatie met [persoon 2] , die in december 2015 is geëindigd. Hierna is eiser in februari 2016 een relatie met [persoon 3] aangegaan. In juni 2016 is eiser door zijn echtgenote betrapt, terwijl hij seks had met [persoon 3] . Zijn echtgenote begon te schreeuwen, waardoor buurtbewoners naar zijn huis kwamen en eiser hebben mishandeld. Eiser is ontsnapt en naar de woning van zijn vriend [persoon 4] gevlucht. Toen hij een paar dagen later naar zijn werk ging, bleek dat zijn echtgenote daar over zijn geaardheid had verteld. Om die reden is eiser ontslagen. Toen eiser zijn werk wilde verlaten, is hij door onbekende mannen ontvoerd. Hij is van 4 juli 2016 tot 15 september 2016 vastgehouden in een woning, mishandeld en verhoord. Eiser heeft uiteindelijk kunnen ontsnappen door een bewaker om te kopen. Eiser is vervolgens ondergedoken bij [persoon 4] en is op 20 november 2016 legaal naar Nederland afgereisd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) gedwongen huwelijk met [persoon 1] ;
3) seksuele gerichtheid;
4) betrapping, ontslag en detentie.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn gedwongen huwelijk met [persoon 1] , zijn homoseksuele gerichtheid en de problemen die hij als gevolg van zijn geaardheid heeft ondervonden, heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder dwang met [persoon 1] is gehuwd. In dit verband heeft verweerder ten onrechte de informatie afkomstig uit eisers visumdossier als leidend aangemerkt. Bovendien heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is en in zijn land van herkomst homoseksuele relaties heeft gehad. In beroep overlegt eiser hiertoe een e-mailbericht van [persoon 5] , de hoofdorganisator van [organisatie 1], van 8 januari 2017 en een verklaring van [persoon 6] , secretaris/penningmeester van [stichting], van 5 maart 2018. Verweerder heeft voorts ten onrechte eisers betrapping, ontslag en detentie ongeloofwaardig geacht. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is afgewezen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft het gedwongen huwelijk van eiser met [persoon 1] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo staan de verklaringen van eiser over zijn huwelijk en de geboorte van zijn kinderen haaks op de informatie die naar voren is gekomen in de visumprocedure van eiser. Zo blijkt uit de geboorteaktes die in de visumprocedure zijn overgelegd dat de tweeling van eiser geboren is op [geboortedatum] 2014 en niet, zoals eiser heeft verklaard, [geboortedatum] 2016. Dit duidt er ook op dat eiser en zijn echtgenote elkaar niet pas voor het eerst op de gestelde huwelijksdag in juni 2015 hebben ontmoet. Eiser heeft voorts verklaard op traditionele wijze te zijn gehuwd en niet in het bezit te zijn van een huwelijksakte, terwijl bij de visumaanvraag wel een huwelijksakte is overgelegd. Uit deze akte komt naar voren dat eiser op [trouwdatum] 2015 is gehuwd, hetgeen niet overeenkomt met eisers verklaring dat dit in juni 2015 is geschied. Bij de visumaanvraag is ook een verklaring van zijn echtgenote, [persoon 1] , van 3 oktober 2016 overgelegd, waarin zij aangeeft gelukkig getrouwd te zijn. Dit komt niet overeen met de verklaringen van eiser dat hij een ongelukkig huwelijk had, van zijn echtgenote gescheiden is en sinds juni 2016 geen contact meer met haar heeft gehad, omdat zij hem toen betrapt heeft terwijl hij seks had met zijn vriend. De verklaring die eiser tijdens zijn aanvullend gehoor voor deze tegenstrijdigheden heeft gegeven, namelijk dat [persoon 7] zijn visum voor hem heeft aangevraagd en dat hij niet weet hoe [persoon 7] dit heeft gedaan noch welke documenten zijn overgelegd, heeft verweerder niet afdoende kunnen achten. De rechtbank overweegt dat verweerder niet de informatie uit eisers visumdossier als leidend heeft aangemerkt, maar eiser heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig met de informatie zoals bekend uit zijn visumdossier heeft verklaard en geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor de afwijkende verklaringen.
7.2.
In de uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat verweerder aan de hand van de vaste onderzoeksmethode zoals neergelegd in de Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) op een zorgvuldige manier onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief verricht, en dat verweerder met de WI 2015/9 de systematiek aan de hand waarvan hij antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid beoordeelt, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele geaardheid de WI 2015/9 heeft gevolgd. Tijdens het nader gehoor zijn aan eiser vragen gesteld, die samenhangen met de in de WI 2015/9 genoemde thema’s, zoals privéleven; huidige en voorgaande relaties; contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst; toekomst. In het bestreden besluit heeft verweerder de verklaringen van eiser met betrekking tot deze thema’s beoordeeld. Ingevolge paragraaf 3 van de WI 2015/9 mag verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen over de seksuele geaardheid, in het algemeen het zwaartepunt leggen op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaring, onder andere bewustwording en zelfacceptatie met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst is en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Verweerder beziet de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang.
7.3.
Verweerder heeft de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft eiser over het proces van bewustwording en zelfacceptatie wisselende verklaringen afgelegd. Enerzijds heeft eiser verklaard dat hij, toen hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was, dacht dat homoseksuele mensen ook gewoon normaal zijn. Hij had niet verwacht problemen te krijgen en wist pas nadat hij was betrapt dat het verrichten van seksuele handelingen met een andere man verboden was. Anderzijds heeft eiser verklaard dat het raar was dat hij een relatie met [persoon 2] kreeg en dat hij in het begin heel erg bang was. Hij dacht dat er iets met hem mis was en heeft zijn homoseksuele geaardheid pas geaccepteerd na heel hard maar tevergeefs te hebben gebeden om gevoelens voor vrouwen te krijgen. Bovendien heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het al dan niet kennen van andere homoseksuelen dan [persoon 2] en [persoon 3] in zijn land van herkomst. Eerst heeft eiser verklaard dat hij samen met [persoon 2] naar een bar speciaal voor homoseksuelen ging en daar mensen met dezelfde geaardheid heeft ontmoet. Later verklaart eiser echter dat hij nooit andere homoseksuelen heeft ontmoet, maar slechts over hen heeft gehoord. Verweerder heeft niet van eiser gevergd dat hij met [persoon 2] over zijn homoseksuele gevoelens had moeten spreken, maar heeft het ongerijmd kunnen vinden dat eiser hier nooit met [persoon 2] over heeft gesproken. Eiser heeft immers verklaard dat hij het er zo moeilijk mee had dat hij met niemand over zijn homoseksuele geaardheid kon praten. Gelet op de maatschappelijke houding ten aanzien van homoseksualiteit in Uganda heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat [persoon 3] zijn interesse in eiser kenbaar heeft gemaakt zonder te weten of eiser homoseksueel is en hiermee bovendien door is blijven gaan nadat eiser hem had afgewezen. In dit verband valt ook niet in te zien dat eiser uiteindelijk toch met [persoon 3] afspreekt, terwijl hij hem niet vertrouwde en dacht dat [persoon 3] hem bespioneerde.
Verweerder heeft in de beoordeling meegenomen dat eiser weliswaar kennis heeft over de situatie van homoseksuelen in Uganda en in Nederland, maar dat dit op zichzelf beschouwd nog niet leidt tot de conclusie dat eisers homoseksuele geaardheid geloofwaardig is. Kennis omtrent uitgaansgelegenheden en organisaties is immers betrekkelijk eenvoudig te verkrijgen. De rechtbank volgt dan ook niet dat verweerder eraan voorbij is gegaan dat eiser voldoende kennis omtrent de positie van homoseksuelen heeft.
7.4.
Verklaringen van derden kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele geaardheid, maar laten onverlet dat eiser (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn seksuele geaardheid en het bewustwordings- en acceptatieproces. Het is aldus allereerst aan eiser om zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk te maken. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd. Aan de door eiser overgelegde verklaringen van de [organisatie 1] en de [stichting] wordt daarom niet de waarde gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien.
7.5.
Verweerder heeft de betrapping, het ontslag en de detentie van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Dat eiser ondanks zijn verwondingen aan een groep van meer dan tien buurtbewoners heeft kunnen ontsnappen, heeft verweerder niet ingezien. Dat hij al zijn krachten heeft gebruikt en zonder schoenen is weggerend en dat de meeste buren vrouwen waren, maakt nog niet inzichtelijk hoe het kan dat eiser op dermate eenvoudige wijze heeft kunnen ontsnappen aan mensen die het op hem hadden voorzien en hem in brand wilden steken. Wat betreft zijn ontslag heeft eiser verklaard uitsluitend werkzaam te zijn geweest voor [bedrijf] en op 4 juli 2016 ontslagen te zijn. Uit eisers visumdossier is echter gebleken dat hij op het moment van zijn visumaanvraag alsook ten tijde van zijn vertrek uit Uganda werkzaam was voor de [organisatie 2] . Deze verklaringen stroken niet met elkaar. In dit verband heeft verweerder het ongerijmd kunnen vinden dat eiser een paar dagen nadat hij is betrapt weer aan het werk gaat, terwijl hij stelt te vrezen voor zijn leven. Dat eiser anders zonder inkomen zou komen te zitten, maakt nog niet duidelijk waarom eiser een dergelijk groot risico zou nemen. Tot slot valt niet in te zien dat eiser vrijwel niets over zijn medegedetineerden kan vertellen. Dat hij onder barre omstandigheden opgesloten heeft gezeten, doet er niet aan af dat hij meer dan twee maanden in één kamer met hen opgesloten heeft gezeten en dat verweerder had mogen verwachten dat hij meer over hen had kunnen vertellen.
7.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiser kennelijk valse verklaringen afgelegd, zodat verweerder de door hem ingediende asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen. In het bestreden besluit verwijst verweerder in dit verband naar de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn geaardheid en zijn vlucht in samenhang met hetgeen uit zijn visumdossier naar voren is gekomen. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen.
8. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Dit document is digitaal ondertekend. U kunt controleren of het daadwerkelijk van de Rechtspraak afkomstig is en of het niet is aangepast. Heeft u het digitaal ontvangen, dan controleert u dit via https://validatie.justid.nl. Heeft u het document op papier, dan kunt u dit navragen bij de balie van de rechtbank.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.