In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon. Eiser had eerder op 3 februari 2018 een asielaanvraag ingediend, welke op 18 februari 2018 was afgewezen omdat hij zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk had gemaakt. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar dit beroep werd op 19 maart 2018 ongegrond verklaard. Op 31 maart 2018 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarbij hij een Syrische identiteitskaart overlegde ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft deze identiteitskaart op 6 april 2018 onderzocht en als vals bevonden. De rechtbank oordeelde dat de KMar deskundig is op het gebied van echtheidsonderzoek van identiteitsdocumenten en dat het proces-verbaal van bevindingen voldoende gemotiveerd was. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de bevindingen van de KMar gepresenteerd, waardoor de rechtbank oordeelde dat de valsheid van het document als vaststaand kon worden aangenomen.
De rechtbank concludeerde dat eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen had ingediend die de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag konden ondermijnen. Daarom werd de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.