Overwegingen
Feiten
1. Eiseres woont bij haar ouders in [woonplaats], Duitsland. Op 4 augustus 2017 heeft zij een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor vergoeding van extra reiskosten studentenreisproduct.
2. Bij bericht van 8 augustus 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Geschil3. In geschil is of verweerder terecht de extra vergoeding reiskosten heeft geweigerd.
Eiseres stelt dat zij wel voldoet aan de voorwaarden. Vanaf haar huisadres naar haar onderwijsinstelling is de afstand 25,8 km. Vanaf de landsgrens is dat ongeveer 16 km. Als eiseres met het openbaar vervoer naar de dichtstbijzijnde Nederlandse bushalte moet is de afstand 14,8 km. Ook dat is meer dan 10 km. Eiseres stelt verder dat als zij in Duitsland zou studeren zij recht heeft op een ov-vergoeding van € 89,07, omdat zij dan geen gebruik kan maken van haar ov-kaart. Nu zij in het grensgebied woont valt zij tussen wal en schip, omdat eiseres geen gebruik kan maken van haar ov-kaart vanaf haar woonadres. Eiseres doet een beroep op de hardheidclausule als bedoeld in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres de onderwijsinstelling vanaf de 1e Nederlandse halte op tijd kan bereiken en de loopafstand van de dichtstbijzijnde grensovergang 3 km, dus minder dan 10 km, bedraagt.
Beoordeling van het geschil
5. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft per 1 januari 2014 besloten dat door verweerder beleid wordt uitgevoerd ‘inzake aanvullende voorziening reisrecht ex artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000’ (hierna: de Beleidsregel).
De Beleidsregel luidt, ten tijde van geding en voor zover hier van belang:
“Artikel 2. Doelgroepen.
(…)
4. Op verzoek van een thuiswonende deelnemer, die kan aantonen dat hij de onderwijsinstelling, waarbij hij is ingeschreven, of het stageadres, met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Dienst Uitvoering Onderwijs een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000.
7. Het vierde tot en met het zesde lid zijn niet van toepassing indien de afstand tussen het adres van de onderwijsinstelling of het stageadres en het woonadres van de studerende minder dan 10 kilometer bedraagt.
1. De situatie waarin de studerende met gebruikmaking van het openbaar vervoer de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken of niet meer thuis kan komen, moet zich ten minste twaalf dagen per maand voordoen. De situatie dat een studerende op één en dezelfde dag, met gebruikmaking van het openbaar vervoer, zowel het adres van de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken dan wel niet meer tijdig kan thuiskomen, telt als één dag.
2. De onderwijsinstelling of het stageadres wordt geacht niet tijdig bereikbaar te zijn, indien, conform de dienstregeling, de eerste verbinding met het openbaar vervoer voor dit verkeer te laat aanvangt, gerekend vanaf een halte die of een station dat zich bevindt binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.
3. Een halte die of een station dat ligt op een afstand van maximaal 10 kilometer van het woonadres wordt geacht zich te bevinden binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.
6. Niet in geschil is dat eiseres vanaf de bushalte aan [straatnaam], haar opleiding op tijd kan bereiken.
Eiseres woont net over de Nederlandse grens in [woonplaats] (Duitsland) aan de [adres]. Uit openbare internetbronnen, zoals Google Maps, de ANWB-routeplanner en 9292.nl, blijkt dat de dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte in Nederland gelegen is aan [straatnaam]. De afstand van het woonadres van eiseres tot die halte is ongeveer 18,5 km. Eiseres zelf stelt de fietsafstand op ongeveer 14.8 km. In beide gevallen betekent dit dat op grond van de Beleidsregel deze halte zich niet binnen een aanvaardbare reisafstand (minder dan 10 km) van het woonadres van eiseres bevindt.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat de afstand tussen de dichtstbijzijnde grensovergang met Nederland en deze eerste bushalte in Nederland minder dan 10 km bedraagt. Verweerder gaat daarbij, anders dan in de hierboven weergegeven Beleidsregel, niet uit van het woonadres van eiseres, omdat - zo is ter zitting gebleken - in artikel 1, onder h, van de Beleidsregel onder woonadres wordt verstaan het adres waaronder de studerende in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven en eiseres gelet op haar woonadres in Duitsland niet over een brp-adres beschikt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is deze inperking van de Beleidsregel niet redelijk te achten en ligt deze inperking ook niet besloten in de Beleidsregel. Volgens vaste rechtspraak (o.a. Centrale Raad van Beroep, 29 november 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF5472) wordt aangenomen dat het doel van de Beleidsregel erin is gelegen de thuiswonende studerende die een aanzienlijke afstand moet afleggen om de onderwijsinstelling te bereiken te compenseren indien hem geen openbaar vervoersvoorziening ter beschikking staat waarvan moet worden aangenomen dat van hem in redelijkheid kan worden gevergd daarvan gebruik te maken. Vast staat dat eiseres vanaf haar woonplaats in Duitsland tot aan de eerste bushalte in Nederland geen gebruik kan maken van het normale studentenreisproduct. In die zin staat haar dan ook geen openbaar vervoersvoorziening ter beschikking. Nu de afstand die eiseres moet afleggen voordat zij bij de eerste Nederlandse openbaar vervoersvoorziening is, meer dan 10 km bedraagt, dat wil zeggen buiten de aanvaardbare reisafstand als genoemd in de Beleidsregel, kan zij, naar het oordeel van de rechtbank, aanspraak maken op de
aanvullende voorziening reisrecht als bedoeld in de Beleidsregel. De omstandigheid dat eiseres niet is ingeschreven in een Nederlandse brp, acht de rechtbank niet zodanig zwaarwegend dat op grond daarvan de aanvullende voorziening niet zou kunnen worden toegekend.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
De bestreden uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te namen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.