ECLI:NL:RBDHA:2018:4834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
NL18.6489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en risico op vervolging in Libië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libische nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was, omdat de verklaringen van eiser over zijn vrees voor vervolging niet geloofwaardig werden geacht. Eiser stelde dat hij vreesde voor ontvoering of moord vanwege de werkzaamheden van zijn ooms voor een bepaalde militie in Libië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielverklaringen van eiser onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen reëel risico op vervolging bestond. De rechtbank wees erop dat eiser geen concrete informatie had verstrekt over de militie en de werkzaamheden van zijn ooms, en dat zijn verklaringen tegenstrijdig en ongeloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel en het inreisverbod van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is aan hem een inreisverbod van twee jaren en een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Libische nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De ooms van eiser hebben werk verricht voor [militie]. Er zijn veel milities die een hekel hebben aan [militie], waardoor eiser vreest te worden ontvoerd of vermoord. Er zijn al drie pogingen gedaan hem te ontvoeren. Ook vreest hij vanwege zijn achternaam en het feit dat hij afkomstig is uit [wijk], aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- werkzaamheden van ooms;
- pogingen ontvoering.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser weinig concrete informatie heeft verstrekt over [militie] en de werkzaamheden van zijn ooms. Ook heeft eiser een directe link met de militie [militie] niet aannemelijk gemaakt. Nu eiser de werkzaamheden van zijn ooms niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat als gevolg van die werkzaamheden geprobeerd is hem te ontvoeren. Voorts heeft eiser tegenstrijdig, niet overtuigend en bevreemdingwekkend verklaard over de drie ontvoeringspogingen.
Ten aanzien van eiser is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat nu de werkzaamheden van zijn ooms niet geloofwaardig zijn geacht, evenmin valt te verwachten dat eiser problemen zal ondervinden vanwege het dragen van dezelfde achternaam. Ook heeft eiser niet met op zijn persoon betrekking hebbende verklaringen aannemelijk gemaakt dat het enkele feit dat hij afkomstig is uit [wijk] gegronde vrees voor vervolging rechtvaardigt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat zijn verklaringen dat hij door de werkzaamheden van zijn ooms, zijn verblijf in de wijk [wijk] en de algemene situatie in Libië, met de in [militie] actieve milities wordt geassocieerd, reeds voldoende zijn om zijn asielrelaas geloofwaardig te achten. Gedetailleerde verklaringen, waarvan hij niet betwist dat hij die niet heeft gegeven, zijn voor de aannemelijkheid dat geprobeerd is hem te ontvoeren en te vermoorden niet noodzakelijk. Ten aanzien van het vluchtrelaas is een duidelijke, consistente en geloofwaardige lijn naar voren gekomen. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas verwijst eiser naar informatie van 30 maart 2018 van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN).
Voorts betoogt eiser dat verweerder heeft miskend dat hij bij uitzetting een ernstig risico zal lopen op schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, gelezen in samenhang met artikel 15c van Richtlijn 2004/83/EG (hierna: Kwalificatierichtlijn). Uit de informatie van VWN blijkt dat het geassocieerd worden met de wijk [wijk] en de daarin actieve milities voldoende is om te worden ontvoerd en te worden gebruikt als ruilmiddel om criminelen vrij te krijgen. Voorts verwijst eiser naar het meest recente reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin wordt vermeld dat er toename is van de gevechten tussen verschillende groepen rond de hoofdstad Tripoli en dat ook elders in het land wordt gevochten en dat de politie de veiligheid van mensen in het land niet kan garanderen.
Eiser betoogt verder dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, achtste lid, aanhef en onder a tot en met h, van Richtlijn 2013/32/EU (hierna: Procedurerichtlijn). Ook heeft verweerder volgens eiser de aanvraag ten onrechte afgedaan in de grensprocedure en is hem ten onrechte toegang geweigerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder de in de zienswijze aangevoerde stellingen onvoldoende in het bestreden besluit heeft weerlegd, wordt overwogen dat eiser niet heeft gemotiveerd om welke stellingen het daarbij gaat en waarom die onvoldoende weerlegd zouden zijn.
5.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde ontvoeringspogingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen dat een auto met geblindeerde ramen vlak bij hem half op de stoep parkeerde, dan wel dat een vergelijkbare auto voor hem bij het stoplicht ging staan, niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit pogingen waren hem te ontvoeren. Ten aanzien van de derde poging heeft verweerder het bevreemdingwekkend mogen achten dat op eiser zou zijn geschoten, terwijl eiser eveneens heeft verklaard dat hij het gevoel had dat ze hem levend wilden hebben.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen in verband met zijn achternaam en zijn herkomst uit de wijk [wijk]. Eiser heeft een directe link tussen de (clan)naam [naam] en de militie [militie] niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn ooms, die dezelfde achternaam als eiser dragen, werkzaam zijn voor [militie]. Ten aanzien van de door eiser overgelegde documenten heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit foto’s dan wel kopieën zijn die niet op echtheid kunnen worden onderzocht, maar dat daaruit bovendien alleen blijkt dat één van de ooms werkzaam zou zijn voor de Speciale Afschrikkingsmacht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Verweerder heeft zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat met die afschrikkingsmacht [militie] wordt bedoeld. Ten aanzien van de door eiser overgelegde informatie van Vreemdelingenwerk Nederland heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat daaruit niet blijkt dat eiser voor een ontvoering heeft te vrezen.
5.3
De rechtbank overweegt voorts dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 4 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2) heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de algemene veiligheidssituatie in Libië, in het bijzonder in Tripoli, niet zodanig slecht is dat een vreemdeling reeds om die reden niet naar Libië kan terugkeren. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een 15c-situatie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen doet de omstandigheid dat eiser afkomstig is uit de wijk [wijk] daaraan niet af. De omstandigheid dat het ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert om niet naar Libië te reizen, biedt evenmin grond voor een ander oordeel, omdat een reisadvies is bestemd voor Nederlandse reizigers met de bedoeling dat zij zich beter kunnen voorbereiden op veiligheidsrisico’s tijdens een buitenlands verblijf en geen juridisch oordeel inhoudt over de veiligheidssituatie zoals hiervoor bedoeld.
5.4
Verweerder heeft artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw aan de afwijzing ten grondslag kunnen leggen. Verweerder heeft daartoe niet ten onrechte overwogen dat eiser kennelijk inconsequent en tegenstrijdig heeft verklaard. Zo zijn bijvoorbeeld de verklaringen van eiser over de tijdstippen van de gestelde ontvoeringspogingen tegenstrijdig aan zijn verklaringen over de aanvraag van het visum en de door hem geschetste tijdlijn. Eiser heeft tijdens het nader gehoor, nadat de inconsistenties van de door hem geschetste tijdlijn aan hem zijn voorgehouden, expliciet verklaard dat de ontvoeringspogingen allemaal na de jaarwisseling, in 2018, hebben plaatsgevonden. Pas in de correcties en aanvullingen wordt door eiser gesteld dat de eerste pogingen in 2017 hebben plaatsgevonden. Voorts heeft eiser onjuiste informatie in het kader van zijn visumaanvraag verstrekt.
Nu verweerder de aanvraag in redelijkheid als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen en eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, was verweerder bevoegd om eiser op grond van artikel 5.1b, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, aanhef en onder j, en het vierde lid, aanhef en onder c en d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Dit document is digitaal ondertekend. U kunt controleren of het daadwerkelijk van de Rechtspraak afkomstig is en of het niet is aangepast. Heeft u het digitaal ontvangen, dan controleert u dit via https://validatie.justid.nl. Heeft u het document op papier, dan kunt u dit navragen bij de balie van de rechtbank.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.