ECLI:NL:RBDHA:2018:4819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
6409945 \ RL EXPL 17-26419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot premiebetaling en zorgkosten afgewezen wegens gebrek aan bewijs van zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. van gedaagde een bedrag van € 500,- wegens onbetaalde zorgpremies en zorgkosten. Gedaagde betwistte de totstandkoming van de zorgverzekeringsovereenkomst en stelde dat hij geen overeenkomst met VGZ had gesloten. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de conclusie van antwoord, en er heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden op 22 januari 2018, waar geen schikking is bereikt. Tijdens de comparitie werd besproken dat VGZ de overeenkomst diende aan te tonen. VGZ kon echter geen afschrift van de overeenkomst overleggen en stelde enkel dat gedaagde verplicht verzekerd was. De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet in staat was om de totstandkoming van de overeenkomst aan te tonen, waardoor de vordering ongegrond werd verklaard. VGZ werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
vR
Rolnr. 6409945 \ RL EXPL 17-26419
18 april 2018

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V., betreffende IZA Cura,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde: M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders en Incassokantoor,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als VGZ en [gedaagde] .

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie.
Na de conclusie van antwoord is een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking.
Ten behoeve van de comparitie van partijen heeft VGZ nadere stukken ingediend.
De comparitie van partijen is gehouden op 22 januari 2018. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Een schikking is niet bereikt.
Partijen hebben vervolgens nader bij akte gereageerd, beiden onder overlegging van producties.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

Beoordeling

1. VGZ vordert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,-, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
VGZ legt aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag, alsmede de navolgende stellingen.
1.1
[gedaagde] heeft bij VGZ een verzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten, zulks onder verband van de door VGZ gehanteerde polisvoorwaarden.
1.2
Ingevolge die verzekering had [gedaagde] recht op verstrekkingen en voorzieningen voor zover bepaald in de Zorgverzekeringswet en de uitvoeringsvoorschriften daarvan.
1.3
[gedaagde] heeft de door hem voor die verzekering verschuldigde premie over de periode mei 2009 tot en met december 2010 onbetaald gelaten. Daarnaast heeft [gedaagde] ten behoeve van hem in juni en juli 2010 gemaakte zorgkosten (ziekenhuis-en apotheekkosten) onbetaald gelaten. Een en ander tot een bedrag van € 2.171,58.
1.4
[gedaagde] heeft dat bedrag, ook na aanmaning daartoe, niet betaald. [gedaagde] is in verzuim en VGZ maakt daarom aanspraak op wettelijke rente. Tot 6 oktober 2017 heeft VGZ die rente becijferd op een bedrag van € 466,92.
1.5
De door VGZ ingeschakelde incassogemachtigde heeft [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de door [gedaagde] onbetaald gelaten bedragen. De aan die incassowerkzaamheden verbonden kosten belopen de som van € 394,14. Op grond van de wet is [gedaagde] gehouden deze kosten aan VGZ te vergoeden.
1.6
Op het totaal door [gedaagde] verschuldigde strekt een bedrag van € 0,01 als voldaan in mindering.
1.7
In deze procedure vordert VGZ de betaling door [gedaagde] van een bedrag van
€ 500,-, waarbij VGZ uitdrukkelijk al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering het nog resterende deel van de vordering ten bedrage van € 2.532,63.
2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zakelijk weergegeven behelst het verweer van [gedaagde] de stelling dat hij geen overeenkomst met VGZ is aangegaan. [gedaagde] wenst geen zorgverzekering af te sluiten. Voor zover [gedaagde] medische hulp heeft ingeroepen heeft hij altijd de ingeschakelde zorgverleners zelf betaald. Het is voor [gedaagde] onduidelijk wie hem tegen zijn zin als verzekerde heeft aangemeld bij VGZ. Als zorgverleners van [gedaagde] ten onrechte facturen naar VGZ sturen kan [gedaagde] daar niets aan doen. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en hij verzoekt VGZ te veroordelen in de proceskosten.
3. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] is bij gelegenheid van de comparitie van partijen met partijen besproken dat VGZ de door haar gestelde overeenkomst dient aan te tonen en voorts dat zij daarbij een uiteenzetting dient te geven omtrent de wijze van totstandkoming van die door haar gestelde overeenkomst.
4. Bij akte na comparitie van partijen heeft VGZ aangevoerd dat zij geen afschrift van de overeenkomst kan overleggen. Wel legt zij een afdruk over van door haar aan [gedaagde] over de periode september 2010 berekende premie. Ook legt zij een afdruk over van volgens haar door haar in 2010 ten behoeve van [gedaagde] betaalde zorgkosten met daarbij een berekening van het bedrag dat daarbij voor eigen risico van [gedaagde] zou komen. VGZ voert verder nog aan dat [gedaagde] verplicht verzekerd was en dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in de onderwerpelijke periode elders verzekerd was.
5. Nu VGZ niet in staat is de door haar gestelde overeenkomst over te leggen en zij bovendien geen uiteenzetting heeft gegeven omtrent de wijze waarop die door haar gestelde overeenkomst tot stand is gekomen dient naar het oordeel van de kantonrechter in deze procedure er vanuit te worden gegaan dat de door VGZ gestelde overeenkomst niet met [gedaagde] tot stand is gekomen. De stelling van VGZ dat in deze procedure niet is gesteld of gebleken dat de verplichte zorgverzekering met een andere zorgverzekeraar is afgesloten maakt dat oordeel niet anders, omdat het immers primair op de weg van VGZ ligt om de grondslag van haar vordering aan te tonen.
6. De conclusie is dan ook dat de vordering van VGZ als ongegrond wordt afgewezen. VGZ wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld inde proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt VGZ in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 30,- teer zake van noodzakelijk gemaakte reis- verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.