ECLI:NL:RBDHA:2018:48

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1992, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarin hij stelde homoseksueel te zijn. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig was. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn nieuwe aanvraag werd als een opvolgende aanvraag beschouwd. De rechtbank merkte op dat eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over zijn homoseksualiteit en de problemen die hij naar aanleiding daarvan zou hebben ondervonden. De rechtbank concludeerde dat de elementen die eiser naar voren had gebracht niet geloofwaardig waren en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om consistente en geloofwaardige verklaringen te geven over hun asielmotieven, vooral in gevallen waarin culturele acceptatie van homoseksualiteit ontbreekt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 5 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Op 24 november 2015 heeft eiser een eerdere asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen op 4 april 2017. De rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierna: de Afdeling) hebben het hiertegen gerichte beroep en hoger beroep ongegrond verklaard.
3. Op 21 november 2017 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft in het gehoor verklaard dat hij homoseksueel is, maar zich daarvoor schaamde bij zijn vorige aanvraag en daarom destijds heeft gelogen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) jo. artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en g van de Vw 2000. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gestelde homoseksualiteit en de problemen naar aanleiding daarvan ongeloofwaardig zijn. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, de aanvraag enkel heeft ingediend om uitzetting uit te stellen of verijdelen (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en f van de Vw 2000). Daarnaast is aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond nu het een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerst lid, aanhef en onder d en e van de Vw 2000 (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw 2000).
5. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde homoseksualiteit en de problemen naar aanleiding daarvan ongeloofwaardig zijn.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Verweerder onderscheidt in het relaas van eiser de volgende relevante elementen: A) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, B) de gestelde homoseksualiteit, en C) de problemen naar aanleiding van de gestelde homoseksualiteit.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder element A geloofwaardig heeft geacht en de elementen B en C ongeloofwaardig heeft geacht.
Element B
8. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is.
8.1
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170) dat het voor een vreemdeling, afkomstig uit een land waar een gestelde seksuele gerichtheid cultureel niet of nauwelijks is geaccepteerd of zelfs strafbaar is, wegens de kwetsbaarheid van dergelijke vreemdelingen en gelet op de gevoeligheid van het onderwerp, moeilijk kan zijn om op vragen over die seksuele gerichtheid te antwoorden. Daarom vloeit uit de aard van het asielmotief en de wijze waarop verweerder de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling daarover onderzoekt, voort dat ter beantwoording van de vraag of die seksuele gerichtheid een nieuw gebleken feit of omstandigheid is, aan een vreemdeling niet mag worden tegengeworpen dat hij niet eerder over zijn seksuele gerichtheid heeft verklaard. Hoewel het niet eerder verklaren over de homoseksuele geaardheid niet kan leiden tot toepassing van het ne bis-beoordelingskader, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat verweerder zich niet in voorkomende, individuele gevallen, afhankelijk van de aard en omstandigheden van de zaak, op het standpunt kan stellen dat het bevreemdend is dat iemand niet eerder met dit asielmotief is gekomen. Nu eiser al twee jaar in Nederland is, en eerst nadat hij in bewaring is gesteld, zijn geaardheid als asielmotief naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser.
8.2
Eiser heeft eerst verklaard dat hij voor iedere knappe jongen gevoelens had (p. 7 gehoor) terwijl hij later heeft verklaard dat hij zich in het bijzonder aangetrokken voelde tot [persoon A] (p. 8 gehoor). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet te rijmen valt. Verweerder heeft voorts ten onrechte niet ingezien dat eiser zijn homoseksualiteit een fijn en mooi gevoel vond, nu hij afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit niet wordt toegejuicht. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij wisselend heeft verklaard over het aanraken van [persoon A]. Zo heeft eiser eerst verteld dat hij [persoon A] altijd aanraakte, terwijl hij later verklaard dat [persoon A] daar niet van gediend was. Ook heeft eiser eerst verklaard dat hij tussen zijn 13e en 19e niets deed met zijn homoseksuele gevoelens, terwijl hij later verklaard dat hij geprobeerd heeft [persoon A] te veranderen zodat hij gevoelens voor eiser zou krijgen. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen inzicht heeft geboden in zijn gevoelens wanneer zijn vrienden het over meisjes hadden. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser de naam van de film niet meer kan noemen, waardoor hij wist dat hij homoseksueel was. Te meer nu eiser ook heeft verklaard dat de film veel indruk op hem had gemaakt. Verweerder heeft zich evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat sprake is van een acceptatieproces, terwijl dat bij iemand afkomstig uit een land als Nigeria wel in meer of mindere mate mag worden verwacht. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen concrete informatie kan verschaffen over de ontmoeting die hij heeft gehad met een man in Amsterdam. Verweerder heeft niet ten onrechte niet ingezien dat eiser dacht dat hij enige was met homoseksuele gevoelens in Nigeria, nu hij ook heeft verklaard dat hij op het nieuws heeft gezien dat homoseksuelen werden gedood. Met betrekking tot de kennis van de situatie van homoseksuelen in Nigeria en Nederland heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hierover vaag en summier verklaard heeft.
Element C
9. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen die hij naar aanleiding van zijn geaardheid heeft ondervonden ongeloofwaardig zijn.
9.1
Eiser heeft verklaard dat hij en [persoon A] in [straat 1] woonden. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat dit tegenstrijdig is met de verklaring in het eerste gehoor van de vorige procedure ([straat 2]). Eiser heeft immers bij aanvang van het gehoor niet verklaard dat hij in de vorige procedure ook onjuiste adresgegevens had doorgegeven. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet concreet heeft verklaard met betrekking tot de betrapping in het huis van [persoon A]. Op de vraag wat er gebeurde heeft hij slechts verklaard hij op het punt stond [persoon A] te zoenen, terwijl hij pas later desgevraagd verklaard dat hij ook zijn broek al naar beneden had. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte niet aannemelijk geacht dat eiser nadat hij door zijn vrienden naar zijn tante was gebracht simpelweg kon ontsnappen door weg te rennen, zonder daarbij achtervolgd te worden.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de elementen B en C uit het relaas van eiser ongeloofwaardig zijn.
11. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de gronden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de kennelijke ongegrondverklaring van de aanvraag van eiser.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel