ECLI:NL:RBDHA:2018:4795
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Fiscale eenheid en meegeven van verliezen bij ontvoeging uit vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om de fiscale eenheid tussen eiseres, een moedermaatschappij, en haar dochtermaatschappij, [B.V. Y]. De fiscale eenheid werd per 1 januari 2015 verbroken na de verkoop van aandelen in [B.V. Y]. Eiseres diende op 3 juni 2015 een aangifte vennootschapsbelasting in, waarin zij verzocht om verliezen van [B.V. Y] mee te geven. Dit verzoek werd op 13 oktober 2016 gehonoreerd door de Belastingdienst. Eiseres wilde echter dat de verliezen bij haar bleven en eiste vernietiging van de beschikking, omdat zij stelde dat het verzoek niet gezamenlijk door haar en [B.V. Y] was gedaan.
De rechtbank oordeelde dat een verzoek om verliezen mee te geven aan een dochtermaatschappij kan worden geacht gezamenlijk te zijn gedaan, mits de wil van beide maatschappijen duidelijk is. De rechtbank concludeerde dat, ondanks dat het verzoek slechts door de moedermaatschappij was ondertekend, de intentie van beide partijen om de verliezen mee te geven evident was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet zonder medewerking van [B.V. Y] tegen de beschikking kon opkomen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat verzoeken met gevolgen voor beide partijen gezamenlijk moeten worden gedaan en niet eenzijdig kunnen worden ingetrokken.
De rechtbank oordeelde verder dat de behandeling van het verzoek niet onredelijk lang had geduurd en dat er geen aanwijzingen waren dat de Belastingdienst niet zorgvuldig had gehandeld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.