ECLI:NL:RBDHA:2018:4782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
C/09/537189 / FA RK 17-5902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen partijen, die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De vrouw, verzoekster, heeft een verzoek ingediend tot echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is bestreden en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van partneralimentatie van € 1.558,- per maand, te voldoen bij vooruitbetaling, met ingang van de datum van levering van het eigendomsaandeel van de man in de woning aan de vrouw of een derde.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, waaronder de woningen in [woonplaats] en Portugal, behandeld. De vrouw heeft verzocht om de woningen aan haar toe te delen, terwijl de man heeft gesteld dat verkoop aan een derde noodzakelijk is. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om het aandeel van de man in beide woningen over te nemen, onder de voorwaarde dat zij de hypothecaire geldlening voor haar rekening neemt en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslaat. Indien dit niet lukt, dienen de woningen aan een derde te worden verkocht.

De rechtbank heeft ook de vergoedingsvorderingen van de vrouw behandeld, waarbij zij recht heeft op een vergoeding van € 28.838,74 voor haar investering in de woning in [woonplaats]. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot toedeling van de inboedel en de rekeningcourantschuld afgewezen, omdat de man niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn claims. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 17-5902 (echtscheiding) / FA RK 17-8944 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummer: C/09/537189 (echtscheiding) / C/09/543497 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 23 april 2018

Scheiding

Beschikking op het op 28 juli 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Kluivers te Haarlem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te [woonplaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier van 7 augustus 2017 van de zijde van de vrouw, met bijlage;
- het F9-formulier van 24 augustus 2017 van de zijde van de vrouw, met als bijlage het betekeningsexploot;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- de brief van 14 november 2017 van de zijde van de man, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen;
- de brief van 6 februari 2018 van de zijde van de vrouw, met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen en producties 6 tot en met 15;
- de brief van 6 februari 2018 van de zijde van de vrouw, met productie 16;
- het F9-formulier van 8 februari 2018 van de zijde van de vrouw, met als bijlage producties 17 tot en met 25;
- het F9-formulier van 8 februari 2018 van de zijde van de vrouw met wijziging van haar verzoeken;
- de brief van 8 februari 2018 van de zijde van de man, met aanvullende stukken en tevens houdende een aanvullend (zelfstandig) verzoek betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Op 19 februari 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Door beide advocaten zijn pleitnotities overgelegd en door de vrouw is tevens een draagkrachtberekening overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen strekkende tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 3.543,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- een register valuator te benoemen ter vaststelling van de waarde van de aandelen van [bedrijfsnaam] ., ten behoeve van de verdeling en verrekening en ten behoeve van het vaststellen van de juiste grondslag voor de alimentatieberekening;
- te bepalen dat de man in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw dient te voldoen:
- € 20.000,-, zijnde een vordering van teveel bijgedragen kosten in de huishouding;
- € 9.000,- per jaar op grond van de redelijkheid en billijkheid in verband met overgespaarde inkomsten vanaf 2014, althans een bedrag zoals de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat het bedrag van € 28.388,74 inzake de inbreng aan de zijde van de
vrouw in de waarde van de woning dient te worden verrekend;
- de man te veroordelen om de nodige gegevens en bewijsstukken over te leggen
voor het vaststellen van de waarde van de pensioenvoorziening, banksaldi,
levensverzekeringen, waardepapieren, spaar- en beleggingspolissen en/of
beleggingen per peildatum 28 juli 2017;
- te bepalen dat partijen gezamenlijk een taxateur benoemen voor het vaststellen van
de waarde van de echtelijke woning;
althans afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden te bepalen op een zodanige wijze als de rechtbank redelijk en billijk acht en die recht doet aan de wijze waarop partijen hebben geleefd, dan wel een zodanige afwikkeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren zodat op kort termijn tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden kan worden gekomen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor de echtscheiding – verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen, conform het voorstel van de man, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen dit voorstel van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bij brief van 8 februari 2018 heeft de man aanvullend verzocht:
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te
stellen, waarbij de woning in [woonplaats] , aan de [adres echtelijke woning] , en de woning in Portugal worden verkocht en de daarbij behorende schulden, waaronder in ieder geval de hypotheken en de kosten van de makelaars worden afgelost/betaald, en de daarbij overblijvende overwaarde/onderwaarde worden gedeeld en ook de waarde/opbrengst van de polissen worden verdeeld, en indien nodig wordt gebruikt voor aflossing van de schulden. De inboedelgoederen (inventaris) van de woningen in [woonplaats] en Portugal worden toebedeeld aan de vrouw, waarbij de vrouw de helft van de waarde, zijnde een bedrag van € 16.250,- tegen kwijting aan de man betaalt. De schuld van € 151.798,- wordt toebedeeld aan de man, waarbij de vrouw tegen kwijting aan de man betaalt een bedrag van € 75.899,-. Het bedrijf van de man was en is van de man. Subsidiair verzoekt de man toedeling van de onderneming aan hem;
- de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de beslissing mee te werken aan
verkoop van de woning te [woonplaats] aan de [adres echtelijke woning] althans mee te werken aan de verkoop van het aandeel in de woning te [woonplaats] aan [adres echtelijke woning] door het aanwijzen van een makelaar en zich te houden aan de door de makelaar geadviseerde vraagprijs op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat de vrouw in gebreke blijft aan het ten deze gegeven bevel te voldoen;
- de vrouw te bevelen om binnen 14 dagen althans (subsidiair) binnen twee maanden
althans (meer subsidiair) binnen een door de rechtbank te bepalen termijn na de beslissing mee te werken aan verkoop van de gezamenlijke woning in Portugal door het aanwijzen van een makelaar en zich te houden aan de door de makelaar geadviseerde vraagprijs op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat de vrouw in gebreke blijft aan het ten deze gegeven bevel te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] in de gemeente [huwelijksplaats] .
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
- Deze rechtbank heeft op 3 juli 2017 voorlopige voorzieningen getroffen en bepaald dat de man aan de vrouw voorlopig een bedrag van € 1.624,- per maand aan partneralimentatie moet voldoen.
- Bij beschikking van 8 november 2017 is het verzoek van de man tot nihilstelling
van de voorlopige partneralimentatie afgewezen.
- Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van
19 februari 2018 is – voor zover hier van belang – de man veroordeeld tot betaling aan de hypotheekverstrekker van partijen van de aan de woning verbonden maandelijkse hypotheeklasten, verminderd met de door de vrouw te ontvangen inkomsten uit verhuur van de woning, waarvan de vrouw maandelijks aan de man opgave zal doen.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Partneralimentatie
Ter discussie staan de behoefte en verdiencapaciteit van de vrouw en de draagkracht van de man.
Behoefte van de vrouw
Bij de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden ten tijde van het huwelijk en ongeacht uit wiens inkomen of vermogen deze betaald werden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. In deze omstandigheden kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd en de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
De vrouw heeft haar kosten van levensonderhoud aan de hand van een behoeftelijst (productie 1.6 bij het verzoekschrift) begroot op € 3.726,- netto per maand. De vrouw heeft ten aanzien van een deel van deze kostenposten bewijsstukken overgelegd. Volgens de vrouw hebben partijen als gezin altijd royaal geleefd. Ze hadden een woning in [woonplaats] en een woning in Portugal, waar de vrouw met de kinderen in 2006 is gaan wonen. De bedoeling was dat de man zich op den duur bij hen zou voegen maar voorlopig in Nederland bleef in verband met het werk. De man kwam af en toe naar Portugal over.
De man betwist vrijwel alle door de vrouw opgevoerde kosten op haar behoeftelijst en voert daartoe aan dat zij deze kosten in Portugal niet daadwerkelijk maakt. Aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij. In hoeverre de vaste lasten en de overige globaal te schatten uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn te achten, dient naar het oordeel van de rechtbank mede beoordeeld te worden naar de mate van welstand tijdens het huwelijk. Tegen deze achtergrond doet het niet ter zake of de vrouw deze kosten op dit moment ook daadwerkelijk betaalt. De rechtbank stelt vast dat het inkomen van de man als directeur groot aandeelhouder van [bedrijfsnaam] in 2015 (het jaar waarin partijen besloten uit elkaar te gaan) ruim € 74.000,- bruto per jaar bedroeg en daarnaast waren er inkomsten uit verhuur van de woning in [woonplaats] van ongeveer € 15.000,- netto per jaar. De vrouw had daarnaast geen eigen inkomen. Het netto besteedbaar inkomen was zodoende € 5.101,- per maand. Gelet op dit inkomen en acht de rechtbank de door de vrouw begrote behoefte van € 3.726,- alleszins redelijk. De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dan ook op dit bedrag vast.
Inkomen van de vrouw en verdiencapaciteit
Vast staat dat de vrouw in Portugal excursies begeleidt en daartoe door reisorganisaties [naam] en [naam] wordt ingehuurd. Uit de overlegde stukken volgt dat in het verleden de facturering hiervoor via het bedrijf van de man [bedrijfsnaam] . heeft gelopen. In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure is ervan uitgegaan dat zij hiermee een klein inkomen van € 3.000,- netto per jaar verdient, een en ander op basis van een door de vrouw verstrekt overzicht van haar verdiensten. De rechtbank acht het redelijk om ook nu van dit inkomen uit te gaan. Uit de overgelegde stukken is namelijk niet anders gebleken. Voorts gaat de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw in Portugal nog andere inkomsten geniet.
Naast dit inkomen zijn partijen recentelijk overeengekomen dat de vrouw de verhuuractiviteiten van de woning in [woonplaats] van de man overneemt. De vrouw stelt dat deze inkomsten verwaarloosbaar zijn. Zij zou een lagere “ranking” hebben dan de man en daarnaast moet het appartement ook beschikbaar blijven voor haar en de kinderen. De vrouw is in gesprek met een verhuurorganisatie die de verhuur van de woning op zich kan nemen, tegen het garanderen van betaling van de hypotheeklasten. De inkomsten uit verhuur zouden dan volledig naar die organisatie gaan.
De man meent dat uitgegaan moet worden van dezelfde verhuurinkomsten als voorheen, toen hij voor de verhuur zorg droeg.
De rechtbank volgt de man in zijn betoog. In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure is op aangeven van de vrouw en eigen opgaaf van de man uitgegaan van een verhuuropbrengst van € 15.000,- netto per jaar. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat is deze inkomsten uit verhuur te verkrijgen. Van een lagere “ranking” is niets gebleken en evenmin zijn stukken overgelegd met betrekking tot het aanbod van de verhuurorganisatie. Overigens zou een gegarandeerde opbrengst van de hypotheeklasten een huuropbrengst van de woning van € 2.134,- per maand betekenen. De rechtbank gaat evenwel uit van de eerdere opgave van partijen, te weten een huuropbrengst van € 15.000,- netto per jaar, wat € 1.250,- per maand bedraagt.
Met deze inkomsten uit verhuur en het begeleiden van excursies is de vrouw op dit moment niet in staat volledig in haar behoefte te voorzien zodat zij een aanvullende behoefte heeft. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw, gelet op haar opleidingsniveau en werkervaring, geacht kan worden volledig in de kosten van haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw betwist dit en stelt dat zij door haar leeftijd en het feit dat zij al een tijd niet meer deelneemt aan het reguliere arbeidsproces, wordt belemmerd in het aangaan van een nieuw dienstverband. Ook is zij door de gevolgen van een herseninfarct beperkt belastbaar.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw op dit moment niet fulltime werkzaam is als excursiebegeleidster en stelt voorts vast dat deze werkzaamheden een zeer gering inkomen opleveren. Dit maakt dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft die zij op dit moment onbenut laat. Van de vrouw mag in redelijkheid worden verwacht dat zij haar resterende verdiencapaciteit benut om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de vrouw dat zij door een herseninfarct die zij in het verleden heeft doorgemaakt, enigszins wordt beperkt in haar belastbaarheid. Voor de vaststelling van de omvang van de resterende verdiencapaciteit van de vrouw heeft de rechtbank tevens het volgende in aanmerking genomen. De vrouw is in het bedrijf van de man altijd werkzaam gebleven en had daarnaast de zorg voor de kinderen. Daarbij in aanmerking nemende de leeftijd van de vrouw in combinatie met het feit dat zij tijdens het huwelijk alleen in het bedrijf van de man heeft meegewerkt (en niet elders werkervaring heeft opgedaan) en zij al enige tijd uit het reguliere arbeidsproces is, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid van de vrouw worden verwacht dat zij haar inkomsten uit arbeid uitbreidt naar een inkomen op ongeveer bijstandsniveau. De rechtbank zal de vrouw een verdiencapaciteit uit arbeid toedichten van € 1.000,- netto per maand (€ 12.000,- netto per jaar).
Tezamen met de inkomsten uit verhuur van € 15.000,- dicht de rechtbank de vrouw een verdiencapaciteit toe van € 27.000,- netto per jaar, oftewel € 2.250,- per maand. Uitgaande van een behoefte van € 3.726 per maand resteert een behoefte van € 1.476,- netto per maand, gebruteerd € 2.322,- per maand.
Draagkracht van de man
De man stelt zich op het standpunt dat het hem aan draagkracht ontbreekt om enige bijdrage aan de vrouw te voldoen. De vrouw betwist dit gemotiveerd.
De rechtbank ziet aanleiding om de draagkracht van de man te beoordelen in de situatie dat de man mede-eigenaar is van de woning in [woonplaats] en de situatie dat dit niet langer het geval is. Bij vonnis in kort geding van 19 februari 2018 is de man immers veroordeeld om (kortgezegd) de hypotheeklasten verbonden aan deze woning te betalen onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag. De hypotheeklasten bedragen circa € 2.200,- per maand. Partijen vragen verdeling van de eenvoudige gemeenschap en een beslissing daarin is van invloed op de draagkracht van de man. Vanaf het moment dat de man de woning niet meer in mede-eigendom heeft, is hij immers niet langer gehouden de hypotheeklasten van die woning te voldoen. De rechtbank zal eerst vaststellen welk inkomen redelijkerwijs aan de man kan worden toegedicht en zal daarna de draagkracht vaststellen in de situatie dat de man de woning in [woonplaats] nog in mede-eigendom heeft (situatie I) en in de situatie dat de man geen mede-eigenaar van die woning is (situatie II).
Het inkomen van de man
De man stelt dat zijn onderneming [bedrijfsnaam] . (hierna de onderneming) al enige tijd verliesgevend is. Een grote klant is verloren evenals een belangrijke licentie om evenementen te kunnen organiseren. Als gevolg van de toenemende schulden heeft de man zich genoodzaakt gezien zijn salaris met ingang van juli 2017 te verlagen tot € 47.318,- bruto per jaar, waarmee hij uitsluitend nog in staat was om lopende kosten te voldoen, en onlangs heeft de man zijn salaris nog verder moeten verlagen. Gelet op de ontstane situatie is het niet verantwoord een hoger salaris uit de onderneming te onttrekken. De man is van mening dat uitgegaan dient te worden van het laatstgenoten salaris van € 19.622,- bruto per jaar, subsidiair van een inkomen van € 30.000,- en meer subsidiair van het inkomen van 2017 van € 47.318,- bruto per jaar.
De vrouw is van mening dat bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van het hogere inkomen van € 74.089,- per jaar dat de man zich tot 2015 heeft toegekend. De onderneming heeft tot en met 2015 winst gemaakt. Sinds de man heeft besloten het huwelijk te beëindigen is echter sprake van verlies en loopt de omzet terug, zonder dat daarvoor een deugdelijke verklaring kan worden gegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de man om zijn inkomen op niveau te houden gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. De man heeft naar de mening van de vrouw onvoldoende aangetoond dat het niet mogelijk is om het eerdere, hogere inkomen te blijven uitkeren.
De rechtbank stelt vast dat de man zichzelf als directeur grootaandeelhouder van de onderneming jarenlang een salaris heeft toegekend van tenminste € 74.000,- bruto per jaar. De door de man gemaakte drastische verlaging van dit bestendige inkomen naar € 47.318,- bruto per jaar vereist een gedegen onderbouwing, gelet op het feit dat die verlaging samenvalt met het uiteengaan van partijen. De rechtbank mist die gedegen onderbouwing. Uit de overgelegde jaarstukken volgt dat in 2016 verliezen zijn ontstaan en de jaaromzet is gedaald van € 143.451,- naar € 64.415,- in 2017. Deze omzetdaling alleen is in elk geval onvoldoende om het standpunt van de man te onderbouwen. Dit geldt nog meer nu enige toelichting over de oorzaak van de dalende omzet bij de stukken ontbreekt. Voorts blijkt uit de stukken dat het eigen vermogen in verhouding tot de omzet in 2017 slechts een geringe (13%) daling kent (van € 178.466,- naar € 154.892,- in 2017) en dat het bedrijfsresultaat lange tijd stabiel is geweest. Gelet op dit alles heeft de man onvoldoende onderbouwd dat een drastische aanpassing van zijn salaris noodzakelijk was.
Gelet op de behaalde resultaten in de onderneming tot 2016 en de werkervaring van de man acht de rechtbank een inkomen uit de onderneming van € 60.000,- bruto per jaar reëel en mogelijk, ook in mindere economische tijden, zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Rekening houdende met de toepasselijke heffingskortingen, becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op basis van dat jaarinkomen op € 3.253,- per maand.
De man verwijst voor wat betreft zijn lasten naar de door hem bij voorlopige voorzieningen overgelegde draagkrachtberekening (overgelegd als productie 3 bij Bijlage A, verweerschrift voorlopige voorzieningen). De rechtbank bespreekt deze posten in het hiernavolgende.
Ziektekosten
Als niet weersproken houdt de rechtbank aan de lastenzijde rekening met de premie ziektekostenverzekering van € 150,- per maand en het eigen risico ziektekostenverzekering van € 32,- per maand.
Woonlasten
Voor wat betreft de woonlasten houdt de rechtbank in situatie I rekening met de door de man gestelde huurlast van € 800,- en de door de man betaalde lasten verbonden aan de woning in [woonplaats] van in totaal € 2.134,- (€ 1.801,- hypotheekrente, waarvan € 1.420,- niet aftrekbaar) en € 333,- premie levensverzekering.
In situatie II houdt de rechtbank alleen rekening met de door de man gestelde huurlast van € 800,- per maand. Gelet op het inkomen van de man acht de rechtbank dit een redelijke woonlast.
Aflossing en rente rekening-courantschuld
De man voert in zijn draagkrachtberekening een bedrag van € 400,- per maand op voor de aflossing en rente die hij dient te voldoen in verband met de rekening-courantschuld aan de onderneming. De vrouw bestrijdt dat de man deze schuld aldus dient af te lossen en meent dat deze schuld met dividenduitkeringen op termijn kan worden voldaan.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op zijn draagkracht, ook de schulden waarop (nog) niet wordt afgelost. In afwijking van deze hoofdregel kan aan bepaalde schulden geen of minder gewicht worden toegekend, bijvoorbeeld in het geval van schulden die na het vaststellen van de onderhoudsplicht onnodig zijn aangegaan of aan schulden ten aanzien waarvan de man de mogelijkheid heeft zich te bevrijden of een regeling te treffen (ECLI:NL:HR:2016:154).
De rechtbank volgt de vrouw in haar verweer. Vast staat dat de man niet eerder afloste op zijn schuld uit hoofde van zijn rekeningcourantverhouding. De man heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom hij thans wel op deze schuld dient af te lossen. Uit de overgelegde jaarrekeningen volgt dat resultaten van de onderneming in het verleden steeds zijn toegevoegd aan de algemene reserves in de onderneming. Het eigen vermogen is in 2017 € 136.741,-. Tegen deze achtergrond heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat de man mogelijke dividenduitkeringen in de toekomst kan aanwenden voor aflossing van de schuld in rekening-courant.
Kosten kinderen
De man voert in zijn draagkrachtberekening een bedrag van € 180,- per maand op voor de kosten van de meerderjarige kinderen van partijen. Door de man is in het kader van deze procedure niet onderbouwd dat hij kosten voldoet voor de meerderjarige kinderen van partijen, zodat de rechtbank daarmee geen rekening houdt.
Overige kosten
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 992,- per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 222,- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van
€ 35,- per maand.
Draagkracht van de man in situatie I
Uit de draagkrachtberekening volgt dat de man in de situatie dat hij de aan de woning in [woonplaats] verbonden hypotheeklasten blijft voldoen geen draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man deze lasten voldoet tot aan de levering van zijn aandeel in de woning in [woonplaats] aan de vrouw of een derde, wat over circa maximaal drie maanden zal plaatsvinden. De rechtbank zal de partneralimentatie op nihil stellen tot de datum van overdracht en levering van het eigendomsaandeel van de man aan de vrouw of een derde.
Draagkracht van de man in situatie II
In de situatie dat de man niet langer gehouden is de lasten verbonden aan de woning in [woonplaats] te voldoen, bedraagt zijn draagkrachtruimte € 1.536,- per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. Gezien de voormelde uitgangspunten acht de rechtbank een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 922,- netto per maand, hetgeen rekening houdend met het belastingvoordeel neerkomt op € 1.558,- bruto per maand, redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Dit bedrag zal dan ook als partneralimentatie worden vastgesteld vanaf de datum van overdracht en levering van het eigendomsaandeel van de man in de woning in [woonplaats] aan de vrouw of aan een derde, voor zover deze datum gelegen is na de datum van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft ten behoeve van de partneralimentatie een aantal berekeningen gemaakt:
brutering van de behoefte;
een draagkrachtberekening van de man in situatie I
een draagkrachtberekening van de man in situatie II.
Bij deze berekeningen is de rechtbank uitgegaan van de tarieven van 2018-1. Deze berekeningen maken onderdeel uit van de beschikking.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding. Tevens hebben partijen een aantal vermogensbestanddelen gemeenschappelijk.
Eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebben de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen opgevoerd:
hun aandeel in de woning te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna de woning in [woonplaats] ), aan de [adres echtelijke woning] ;
de woning staande en gelegen aan de [adres] te Portugal (hierna de woning in Portugal);
de hierop gevestigde hypothecaire geldleningen;
e inboedel van de woning in [woonplaats] .
Ad a, b en c: De woningen te [woonplaats] en Portugal
Partijen zijn tezamen met de moeder van de vrouw eigenaar van de woning in [woonplaats] . Partijen hebben een onverdeeld aandeel in de eigendom van twee/vijfde (2/5) en de moeder van de vrouw van drie/vijfde (3/5). De laatst bekende WOZ-waarde van het deel van de woning dat partijen in eigendom hebben bedraagt € 450.000,-. Een actuele waarde van de woning is niet bekend.
Daarnaast hebben partijen nog in gezamenlijke eigendom de woning in Portugal, staande en gelegen aan de [adres] . Deze woning is op 28 juni 2017 getaxeerd op € 210.000,- en is vrij van hypotheek.
De woning in [woonplaats] en de woning in Portugal (bij aankoop) zijn gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij Rabobank. Het onroerend goed in Portugal is inmiddels vrij van hypotheek.
De vrouw heeft verzocht om beide woningen of één daarvan aan haar toe te delen. De man is van mening dat de vrouw daartoe financieel niet in staat is en acht verkoop van de woningen aan een derde noodzakelijk. De rechtbank acht het redelijk de vrouw in de gelegenheid te stellen om het aandeel van de man in beide woningen over te nemen, onder de voorwaarde dat zij de hypothecaire geldlening voor haar rekening zal nemen en zich ervoor inspant dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Wat betreft de woning in [woonplaats] klemt dit temeer omdat gelet op de gedeelde eigendom met de moeder van de vrouw verkoop aan een derde lastig te realiseren zal zijn. De rechtbank acht een termijn van drie maanden na gereedkomen van de taxatie van de woning in [woonplaats] en ten aanzien van de woning in Portugal binnen drie maanden na datum van deze beschikking een redelijke termijn voor de vrouw om te bewerkstelligen het aandeel van de man in de woningen over te nemen.
De waarde van de woning in [woonplaats] is onbekend zodat deze dient te worden vastgesteld. Partijen hebben afspraken gemaakt over een aan te wijzen NVM-makelaar die de woning zal taxeren. Partijen kiezen in onderling overleg een makelaar en indien dit niet lukt, doet de vrouw een voorstel van drie makelaars waaruit de man er één kiest. De door de NVM-makelaar vast te stellen taxatiewaarde (actuele waarde in het economische verkeer) heeft als uitgangspunt te gelden voor de te hanteren waarde waartegen de vrouw het aandeel van de man in de woning in [woonplaats] overneemt. Voor zover de woning in [woonplaats] een overwaarde vertegenwoordigt (taxatiewaarde minus schuld in hypothecair verband vermeerderd met de waarde levensverzekering), zijn partijen daartoe in beginsel gelijkelijk gerechtigd. Voor zover de woning(en) een onderwaarde vertegenwoordigt, zijn partijen daarvoor in beginsel ieder voor de helft draagplichtig.
De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
De toedeling aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden nadat de voormelde taxatie van de woning heeft plaatsgevonden duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval plaats te vinden binnen een maand, nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen.
Voor wat betreft de woning in Portugal zijn partijen het erover eens dat de getaxeerde waarde van € 210.000,- geldt. De vrouw zal het aandeel van de man in de woning in Portugal overnemen voor de helft van de getaxeerde waarde, te weten € 105.000,-. De kosten verbonden aan de overdracht van het aandeel van de man zijn voor rekening van de vrouw.
De toedeling van de woning in Portugal aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden na datum van deze beschikking duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning in Portugal kan overnemen.
Indien het de vrouw niet lukt om binnen de daartoe gestelde termijn van drie maanden het aandeel van de man van de woningen of één daarvan over te nemen en de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, dienen de woningen aan een derde te worden verkocht. In het geval van de woning in Portugal zijn alleen partijen eigenaren, zodat zij tezamen een makelaar opdracht kunnen geven die woning te verkopen. De opbrengst van die woning minus de verkoopkosten worden tussen partijen bij helfte gedeeld.
Voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning in [woonplaats] onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen de hierboven gestelde termijn heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het aandeel van partijen in de eigendom van de woning in [woonplaats] zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde. Gelet op de gedeelde eigendom van de woning met de moeder van de vrouw dient mogelijk eerst een splitsing in appartementsrechten plaats te vinden. De verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en betaling van de kosten van verkoop en overdracht wordt in beginsel tussen partijen gelijkelijk verdeeld. Indien sprake is van een restschuld wordt deze door partijen gelijkelijk gedragen.
Gelet op de omstandigheid dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de woningen toegedeeld te krijgen, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar te veroordelen tot medewerking aan verkoop van de woningen aan een derde. Het verzoek van de man daartoe wordt afgewezen.
Vergoedingsvorderingen
De vrouw stelt dat zij de overwaarde van haar appartement heeft geïnvesteerd in de woning in [woonplaats] . De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat die inbreng wordt verrekend met de waarde van de echtelijke woning.
De man voert daartegenover aan hij ook privévermogen heeft geïnvesteerd in (de bouwactiviteiten van) de woning in [woonplaats] , zodat deze bedragen tegen elkaar kunnen worden weggestreept. De vrouw betwist dat de man in de woning heeft geïnvesteerd.
De man heeft de door hem gestelde investering niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Daarentegen is door de man erkend dat de vrouw een bedrag van € 28.838,74 vanuit haar privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning in [woonplaats] . Deze investering heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2012. Dit betekent dat de vrouw recht heeft op een nominale vergoeding door de gemeenschap van € 28.838,74. Dit bedrag strekt in mindering op de overwaarde van de woning in [woonplaats] , zoals die nog nader zal worden bepaald na de taxatie van de woning. Wat na aftrek van de vergoedingen resteert van de overwaarde van de woning, komt beide partijen voor de helft toe. Wanneer daarentegen sprake is van een restschuld, heeft de vrouw een vordering op de gemeenschap, en bij gebrek aan vermogen daarin, op het privévermogen van de man ter grootte van de helft van dit bedrag (€ 14.419,35). Deze vordering dient dan in het te verrekenen vermogen tussen partijen te worden betrokken.
Ad d: De inboedel van de woning in [woonplaats]
De man verzoekt te bepalen dat de inboedelgoederen in de woning in Portugal en in de woning in [woonplaats] aan de vrouw toe te delen, onder de verplichting de helft van de waarde aan de hem te voldoen. Hij schat de waarde van de inboedel op respectievelijk € 30.000,- en € 2.500,-, zodat de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 16.250,- aan de man moet voldoen. De vrouw voert aan dat feitelijke verdeling heeft plaatsgevonden en dat zij niet is overbedeeld.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw in 2006 met de kinderen in de woning van partijen in Portugal is gaan wonen. De man heeft daar niet of nauwelijks verbleven en is in de woning in [woonplaats] blijven wonen. Uit deze situatie leidt de rechtbank af dat de inboedel in de woningen reeds feitelijk tussen partijen is verdeeld. De man verzoekt ook niet om toedeling van zaken uit de inboedel in Portugal. Van overbedeling zoals de man stelt is de rechtbank niets gebleken. Van de man had op dit punt mogen worden verwacht dat hij een inboedellijst had overgelegd en de waarde van de items daarop met stukken had onderbouwd. Bij gebreke hiervan heeft de man niet aan zijn stelplicht voldaan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van overbedeling. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Rekeningcourantschuld
De man stelt dat partijen een gezamenlijke schuld van € 151.798,- hebben aan de onderneming (rekeningcourantschuld en vordering participanten). Hij verzoekt de schuld aan hem toe te delen en te bepalen dat de vrouw de helft daarvan aan de man dient te voldoen. De vrouw betwist gehouden te zijn in deze schulden bij te dragen.
De rechtbank stelt vast dat partijen op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd inhoudende een gemeenschap van inboedel en uitsluiting van iedere verdere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap, en dat zodoende van een huwelijksgoederengemeenschap geen sprake is. Op welke grond de man meent dat de vrouw draagplichtig is ten aanzien van zijn schulden is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk. De man heeft op dit punt verder niets gesteld. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
Verrekening huwelijksvermogen
De rechtbank stelt voorop dat partijen gedurende het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten (artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden). Op grond van artikel 1:141 lid 1 BW blijft in dat geval de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand en strekt zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Artikel 1:141 lid 3 BW bepaalt dat het alsdan aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De vrouw stelt dat zij als gevolg van het niet-uitgevoerde verrekenbeding recht heeft op de helft van de waarde van de (aandelen van de) onderneming en verzoekt een deskundige te benoemen om de waarde van de onderneming te bepalen. Voorts stelt de vrouw dat zij op grond van artikel 5 en artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden een vordering op de man heeft wegens overgespaarde inkomsten en de kosten van de huishouding.
De rechtbank stelt voorop dat om de huwelijkse voorwaarden tussen partijen zorgvuldig te kunnen afwikkelen het ten minste noodzakelijk is dat partijen inzicht geven in de samenstelling, omvang en waarde van het op de peildatum bij hun aanwezige vermogen.
Partijen hebben hieromtrent nauwelijks inzicht gegeven. Zo betrekt de vrouw in haar stellingname uitsluitend de waarde van de onderneming van de man bij het te verrekenen vermogen, maar heeft zij nagelaten inzicht te geven in de omvang en waarde van haar eigen vermogen (saldi van bankrekeningen, lijfrentes, spaarpolissen, goederen en eventuele schulden). Van de zijde van de man is evenmin stelling ingenomen over de omvang en waarde van het overigens (mogelijk) nog te verrekenen vermogen. Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank volstrekt onvoldoende inzicht in het vermogen van partijen en is het voor de rechtbank onmogelijk om te oordelen welke waarde het te verrekenen vermogen aan beide zijde vertegenwoordigt. Dit betekent dat de rechtbank onvoldoende gegevens heeft om een vermogensopstelling te kunnen maken en de verzoeken van partijen om tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden over te gaan worden dan ook afgewezen. Bij deze stand van zaken wordt ook het verzoek van de vrouw tot benoeming van een register valuator afgewezen.
Nu de vrouw ook zelf niet aan haar verplichting heeft voldaan tot het verschaffen van inzage in haar vermogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de man te verplichten tot overlegging van die gegevens. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding partijen hiervoor nog een termijn te gunnen, nu zij in deze procedure voldoende de mogelijkheid hebben gehad tijdig voor de mondelinge behandeling hun gegevens aan de rechtbank te verstrekken.
De vrouw heeft voorts nagelaten haar vorderingen betreffende de overgespaarde inkomsten en huishoudkosten te onderbouwen met een concreet overzicht van de inkomsten en uitgaven van beide partijen over de betreffende periode en het inkomen van partijen over die periode. Gelet op dit alles zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw in dit verband afwijzen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd in de gemeente [huwelijksplaats] op [datum] ;
*
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw:
- met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot aan de datum van levering van het eigendomsaandeel van de man in de woning te [woonplaats] aan de vrouw of een derde: op nihil;
- met ingang van de datum van levering van het eigendomsaandeel van de man in de woning te [woonplaats] aan de vrouw of een derde, voor zover gelegen na de datum van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand:
op € 1.558,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt ten aanzien van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, het volgende vast:
deelt toe aan de vrouw de inboedelgoederen die zij thans onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
deelt toe aan de man de inboedelgoederen die hij thans onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning te [woonplaats] onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en toedeling aan de vrouw van de woning in Portugal kan worden gerealiseerd:
deelt toe aan de vrouw de woning gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan de [adres echtelijke woning] , onder de verplichting:
  • de op de woning rustende hypothecaire geldlening geheel als eigen schuld voor haar rekening te nemen en de man te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake;
  • de helft van de eventuele overwaarde van de woning (deze overwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de vrouw en na aftrek van het vergoedingsrecht aan de vrouw van € 28.838,74) aan de man te voldoen:
  • en bepaalt dat een eventuele onderwaarde (deze onderwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de vrouw) door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen;
- deelt toe aan de vrouw de woning staande en gelegen aan de [adres] te Portugal onder de verplichting om aan de man een bedrag van € 105.000,- te voldoen;
bepaalt dat de levering van de woning te [woonplaats] aan de vrouw dient plaats te vinden binnen één maand nadat de vrouw aan de man binnen de termijn van drie maanden na taxatiedatum heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
bepaalt dat de levering van de woning te Portugal aan de vrouw dient plaats te vinden maand nadat de vrouw aan de man binnen de termijn van drie maanden na datum van deze beschikking heeft bericht dat zij de woningen kan overnemen;
bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning te [woonplaats] en de woning in Portugal aan de vrouw voor rekening van de vrouw komt;
voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning te [woonplaats] niet onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en toedeling aan de vrouw van de woning in Portugal niet kan worden gerealiseerd:
bepaalt dat partijen hun aandeel in de woning in [woonplaats] aan een derde verkopen en dat de netto-verkoopopbrengst (bestaande uit de verkoopsom minus de schuld in hypothecair verband vermeerderd met de waarde van de levensverzekering) na voldoening van de vergoedingsvordering van € 28.838,74 aan de vrouw, tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld;
bepaalt dat partijen bij levering van hun aandeel in de eigendom van de woning in [woonplaats] aan een derde gehouden zijn ieder de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en overige verkoopkosten te voldoen;
bepaalt dat partijen de woning in Portugal staande en gelegen aan de [adres] , verkopen aan een derde en dat de netto verkoopopbrengst tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld;
bepaalt dat partijen bij levering van de woning in Portugal aan een derde gehouden zijn de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, L. Koper en J.C. Sluymer, rechters, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2018.