een draagkrachtberekening van de man in situatie II.
Bij deze berekeningen is de rechtbank uitgegaan van de tarieven van 2018-1. Deze berekeningen maken onderdeel uit van de beschikking.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen en een periodiek verrekenbeding. Tevens hebben partijen een aantal vermogensbestanddelen gemeenschappelijk.
Eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebben de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen opgevoerd:
hun aandeel in de woning te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna de woning in [woonplaats] ), aan de [adres echtelijke woning] ;
de woning staande en gelegen aan de [adres] te Portugal (hierna de woning in Portugal);
de hierop gevestigde hypothecaire geldleningen;
e inboedel van de woning in [woonplaats] .
Ad a, b en c: De woningen te [woonplaats] en Portugal
Partijen zijn tezamen met de moeder van de vrouw eigenaar van de woning in [woonplaats] . Partijen hebben een onverdeeld aandeel in de eigendom van twee/vijfde (2/5) en de moeder van de vrouw van drie/vijfde (3/5). De laatst bekende WOZ-waarde van het deel van de woning dat partijen in eigendom hebben bedraagt € 450.000,-. Een actuele waarde van de woning is niet bekend.
Daarnaast hebben partijen nog in gezamenlijke eigendom de woning in Portugal, staande en gelegen aan de [adres] . Deze woning is op 28 juni 2017 getaxeerd op € 210.000,- en is vrij van hypotheek.
De woning in [woonplaats] en de woning in Portugal (bij aankoop) zijn gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij Rabobank. Het onroerend goed in Portugal is inmiddels vrij van hypotheek.
De vrouw heeft verzocht om beide woningen of één daarvan aan haar toe te delen. De man is van mening dat de vrouw daartoe financieel niet in staat is en acht verkoop van de woningen aan een derde noodzakelijk. De rechtbank acht het redelijk de vrouw in de gelegenheid te stellen om het aandeel van de man in beide woningen over te nemen, onder de voorwaarde dat zij de hypothecaire geldlening voor haar rekening zal nemen en zich ervoor inspant dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Wat betreft de woning in [woonplaats] klemt dit temeer omdat gelet op de gedeelde eigendom met de moeder van de vrouw verkoop aan een derde lastig te realiseren zal zijn. De rechtbank acht een termijn van drie maanden na gereedkomen van de taxatie van de woning in [woonplaats] en ten aanzien van de woning in Portugal binnen drie maanden na datum van deze beschikking een redelijke termijn voor de vrouw om te bewerkstelligen het aandeel van de man in de woningen over te nemen.
De waarde van de woning in [woonplaats] is onbekend zodat deze dient te worden vastgesteld. Partijen hebben afspraken gemaakt over een aan te wijzen NVM-makelaar die de woning zal taxeren. Partijen kiezen in onderling overleg een makelaar en indien dit niet lukt, doet de vrouw een voorstel van drie makelaars waaruit de man er één kiest. De door de NVM-makelaar vast te stellen taxatiewaarde (actuele waarde in het economische verkeer) heeft als uitgangspunt te gelden voor de te hanteren waarde waartegen de vrouw het aandeel van de man in de woning in [woonplaats] overneemt. Voor zover de woning in [woonplaats] een overwaarde vertegenwoordigt (taxatiewaarde minus schuld in hypothecair verband vermeerderd met de waarde levensverzekering), zijn partijen daartoe in beginsel gelijkelijk gerechtigd. Voor zover de woning(en) een onderwaarde vertegenwoordigt, zijn partijen daarvoor in beginsel ieder voor de helft draagplichtig.
De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
De toedeling aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden nadat de voormelde taxatie van de woning heeft plaatsgevonden duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval plaats te vinden binnen een maand, nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen.
Voor wat betreft de woning in Portugal zijn partijen het erover eens dat de getaxeerde waarde van € 210.000,- geldt. De vrouw zal het aandeel van de man in de woning in Portugal overnemen voor de helft van de getaxeerde waarde, te weten € 105.000,-. De kosten verbonden aan de overdracht van het aandeel van de man zijn voor rekening van de vrouw.
De toedeling van de woning in Portugal aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden na datum van deze beschikking duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning in Portugal kan overnemen.
Indien het de vrouw niet lukt om binnen de daartoe gestelde termijn van drie maanden het aandeel van de man van de woningen of één daarvan over te nemen en de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, dienen de woningen aan een derde te worden verkocht. In het geval van de woning in Portugal zijn alleen partijen eigenaren, zodat zij tezamen een makelaar opdracht kunnen geven die woning te verkopen. De opbrengst van die woning minus de verkoopkosten worden tussen partijen bij helfte gedeeld.
Voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning in [woonplaats] onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen de hierboven gestelde termijn heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het aandeel van partijen in de eigendom van de woning in [woonplaats] zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde. Gelet op de gedeelde eigendom van de woning met de moeder van de vrouw dient mogelijk eerst een splitsing in appartementsrechten plaats te vinden. De verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en betaling van de kosten van verkoop en overdracht wordt in beginsel tussen partijen gelijkelijk verdeeld. Indien sprake is van een restschuld wordt deze door partijen gelijkelijk gedragen.
Gelet op de omstandigheid dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de woningen toegedeeld te krijgen, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar te veroordelen tot medewerking aan verkoop van de woningen aan een derde. Het verzoek van de man daartoe wordt afgewezen.
Vergoedingsvorderingen
De vrouw stelt dat zij de overwaarde van haar appartement heeft geïnvesteerd in de woning in [woonplaats] . De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat die inbreng wordt verrekend met de waarde van de echtelijke woning.
De man voert daartegenover aan hij ook privévermogen heeft geïnvesteerd in (de bouwactiviteiten van) de woning in [woonplaats] , zodat deze bedragen tegen elkaar kunnen worden weggestreept. De vrouw betwist dat de man in de woning heeft geïnvesteerd.
De man heeft de door hem gestelde investering niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Daarentegen is door de man erkend dat de vrouw een bedrag van € 28.838,74 vanuit haar privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning in [woonplaats] . Deze investering heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2012. Dit betekent dat de vrouw recht heeft op een nominale vergoeding door de gemeenschap van € 28.838,74. Dit bedrag strekt in mindering op de overwaarde van de woning in [woonplaats] , zoals die nog nader zal worden bepaald na de taxatie van de woning. Wat na aftrek van de vergoedingen resteert van de overwaarde van de woning, komt beide partijen voor de helft toe. Wanneer daarentegen sprake is van een restschuld, heeft de vrouw een vordering op de gemeenschap, en bij gebrek aan vermogen daarin, op het privévermogen van de man ter grootte van de helft van dit bedrag (€ 14.419,35). Deze vordering dient dan in het te verrekenen vermogen tussen partijen te worden betrokken.
Ad d: De inboedel van de woning in [woonplaats]
De man verzoekt te bepalen dat de inboedelgoederen in de woning in Portugal en in de woning in [woonplaats] aan de vrouw toe te delen, onder de verplichting de helft van de waarde aan de hem te voldoen. Hij schat de waarde van de inboedel op respectievelijk € 30.000,- en € 2.500,-, zodat de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 16.250,- aan de man moet voldoen. De vrouw voert aan dat feitelijke verdeling heeft plaatsgevonden en dat zij niet is overbedeeld.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw in 2006 met de kinderen in de woning van partijen in Portugal is gaan wonen. De man heeft daar niet of nauwelijks verbleven en is in de woning in [woonplaats] blijven wonen. Uit deze situatie leidt de rechtbank af dat de inboedel in de woningen reeds feitelijk tussen partijen is verdeeld. De man verzoekt ook niet om toedeling van zaken uit de inboedel in Portugal. Van overbedeling zoals de man stelt is de rechtbank niets gebleken. Van de man had op dit punt mogen worden verwacht dat hij een inboedellijst had overgelegd en de waarde van de items daarop met stukken had onderbouwd. Bij gebreke hiervan heeft de man niet aan zijn stelplicht voldaan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van overbedeling. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Rekeningcourantschuld
De man stelt dat partijen een gezamenlijke schuld van € 151.798,- hebben aan de onderneming (rekeningcourantschuld en vordering participanten). Hij verzoekt de schuld aan hem toe te delen en te bepalen dat de vrouw de helft daarvan aan de man dient te voldoen. De vrouw betwist gehouden te zijn in deze schulden bij te dragen.
De rechtbank stelt vast dat partijen op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd inhoudende een gemeenschap van inboedel en uitsluiting van iedere verdere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap, en dat zodoende van een huwelijksgoederengemeenschap geen sprake is. Op welke grond de man meent dat de vrouw draagplichtig is ten aanzien van zijn schulden is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk. De man heeft op dit punt verder niets gesteld. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
Verrekening huwelijksvermogen
De rechtbank stelt voorop dat partijen gedurende het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten (artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden). Op grond van artikel 1:141 lid 1 BW blijft in dat geval de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand en strekt zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Artikel 1:141 lid 3 BW bepaalt dat het alsdan aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De vrouw stelt dat zij als gevolg van het niet-uitgevoerde verrekenbeding recht heeft op de helft van de waarde van de (aandelen van de) onderneming en verzoekt een deskundige te benoemen om de waarde van de onderneming te bepalen. Voorts stelt de vrouw dat zij op grond van artikel 5 en artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden een vordering op de man heeft wegens overgespaarde inkomsten en de kosten van de huishouding.
De rechtbank stelt voorop dat om de huwelijkse voorwaarden tussen partijen zorgvuldig te kunnen afwikkelen het ten minste noodzakelijk is dat partijen inzicht geven in de samenstelling, omvang en waarde van het op de peildatum bij hun aanwezige vermogen.
Partijen hebben hieromtrent nauwelijks inzicht gegeven. Zo betrekt de vrouw in haar stellingname uitsluitend de waarde van de onderneming van de man bij het te verrekenen vermogen, maar heeft zij nagelaten inzicht te geven in de omvang en waarde van haar eigen vermogen (saldi van bankrekeningen, lijfrentes, spaarpolissen, goederen en eventuele schulden). Van de zijde van de man is evenmin stelling ingenomen over de omvang en waarde van het overigens (mogelijk) nog te verrekenen vermogen. Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank volstrekt onvoldoende inzicht in het vermogen van partijen en is het voor de rechtbank onmogelijk om te oordelen welke waarde het te verrekenen vermogen aan beide zijde vertegenwoordigt. Dit betekent dat de rechtbank onvoldoende gegevens heeft om een vermogensopstelling te kunnen maken en de verzoeken van partijen om tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden over te gaan worden dan ook afgewezen. Bij deze stand van zaken wordt ook het verzoek van de vrouw tot benoeming van een register valuator afgewezen.
Nu de vrouw ook zelf niet aan haar verplichting heeft voldaan tot het verschaffen van inzage in haar vermogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de man te verplichten tot overlegging van die gegevens. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding partijen hiervoor nog een termijn te gunnen, nu zij in deze procedure voldoende de mogelijkheid hebben gehad tijdig voor de mondelinge behandeling hun gegevens aan de rechtbank te verstrekken.
De vrouw heeft voorts nagelaten haar vorderingen betreffende de overgespaarde inkomsten en huishoudkosten te onderbouwen met een concreet overzicht van de inkomsten en uitgaven van beide partijen over de betreffende periode en het inkomen van partijen over die periode. Gelet op dit alles zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw in dit verband afwijzen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.