Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
21 maart 2018. Tot slot zijn er drie sancties, waarvoor [eiser] contact kan opnemen met het CJIB over de betaalmogelijkheden.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, verblijvende te [plaats], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie, vanwege openstaande boetes die zijn opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Eiser vreest dat hij gegijzeld zal worden voor deze boetes, maar de rechtbank oordeelt dat er geen machtiging voor gijzeling is afgegeven, noch is er een verzoek daartoe gedaan. De rechtbank wijst de vordering van eiser af bij gebrek aan belang.
De procedure omvatte een dagvaarding met bijlagen en een mondelinge behandeling op 23 maart 2018. Eiser heeft in het verleden meerdere betalingsregelingen getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar deze zijn niet nagekomen, wat heeft geleid tot incassomaatregelen, waaronder de buitengebruikstelling van zijn voertuig. Eiser vordert dat de Staat wordt verboden om over te gaan tot gijzeling en dat de tenuitvoerlegging van eventuele gijzelingsmachtigingen wordt opgeschort.
De voorzieningenrechter overweegt dat gijzeling pas kan plaatsvinden na een machtiging van de Officier van Justitie. Aangezien er voor geen van de openstaande sancties een dergelijke machtiging is aangevraagd of verleend, kan eiser niet worden gegijzeld. De rechtbank concludeert dat het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt en wijst deze af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.442,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.