ECLI:NL:RBDHA:2018:4718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
C/09/548705 / KG ZA 18-197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van gijzeling wegens openstaande boetes onder de Wahv

In deze zaak heeft eiser, verblijvende te [plaats], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie, vanwege openstaande boetes die zijn opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Eiser vreest dat hij gegijzeld zal worden voor deze boetes, maar de rechtbank oordeelt dat er geen machtiging voor gijzeling is afgegeven, noch is er een verzoek daartoe gedaan. De rechtbank wijst de vordering van eiser af bij gebrek aan belang.

De procedure omvatte een dagvaarding met bijlagen en een mondelinge behandeling op 23 maart 2018. Eiser heeft in het verleden meerdere betalingsregelingen getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar deze zijn niet nagekomen, wat heeft geleid tot incassomaatregelen, waaronder de buitengebruikstelling van zijn voertuig. Eiser vordert dat de Staat wordt verboden om over te gaan tot gijzeling en dat de tenuitvoerlegging van eventuele gijzelingsmachtigingen wordt opgeschort.

De voorzieningenrechter overweegt dat gijzeling pas kan plaatsvinden na een machtiging van de Officier van Justitie. Aangezien er voor geen van de openstaande sancties een dergelijke machtiging is aangevraagd of verleend, kan eiser niet worden gegijzeld. De rechtbank concludeert dat het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt en wijst deze af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.442,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/548705 / KG ZA 18-197
Vonnis in kort geding van 6 april 2018
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. R. Spoelstra te Leeuwarden ,
tegen:
de Staat der Nederlanden, het ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 15 producties;
- de door mr. Nieuwland overgelegde 12 producties;
- de op 23 maart 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft diverse sancties opgelegd gekregen uit hoofde van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv).
2.2.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) is belast met de inning van deze sancties. Op 19 februari 2018 heeft het CJIB een overzicht opgesteld van openstaande zaken. Op dit overzicht staat één sanctie waar een betalingsregeling voor is getroffen. Voorts staat [eiser] blijkens dit overzicht ten aanzien van drie aldaar genoemde opgelegde sancties in het opsporingsregister. Ten aanzien van vier sancties kan een voertuig buiten gebruik worden gesteld. De oplegging van dit dwangmiddel kan voorkomen worden door het openstaande bedrag en bijkomende kosten te betalen. Eén opgelegde sanctie heeft als vervaldatum
21 maart 2018. Tot slot zijn er drie sancties, waarvoor [eiser] contact kan opnemen met het CJIB over de betaalmogelijkheden.
2.3.
Het CJIB heeft op meerdere momenten in het verleden, waaronder in 2015 en in 2016 een betalingsregeling met [eiser] getroffen. De regelingen zijn telkens maar beperkt door [eiser] nagekomen. Dit heeft ertoe geleid dat het CJIB onder meer de buitengebruikstelling van de auto waar [eiser] over beschikt, heeft gelast. De buitengebruikstelling van deze auto heeft ertoe geleid dat [eiser] op 16 februari 2018 een bedrag van € 1.357,- heeft voldaan.
2.4.
Op dit moment staat er nog een bedrag aan sancties open van € 2.300,-.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te verbieden over te gaan tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling, althans de tenuitvoerlegging van de reeds verstrekte gijzelingsmachtigingen op te schorten, zo nodig onder de voorwaarde dat [eiser] maandelijks € 75,- per maand betaalt aan de Staat, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft in het verleden meermalen een betalingsregeling getroffen met het CJIB om de openstaande boetes te voldoen. Door omstandigheden heeft hij de betalingsregelingen niet kunnen blijven nakomen. Inmiddels zijn enkele openstaande boetes door het CJIB op gijzeling gezet. [eiser] heeft sinds begin 2018 op uitzendbasis weer werk gevonden. Een gijzeling zou zijn betalingsmogelijkheden ernstig doorkruisen terwijl [eiser] op dit moment het nodige doet om een redelijk inkomen te verwerven en zijn schulden af te betalen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Uitgangspunt is dat het dwangmiddel van gijzeling eerst ingezet mag worden als de Officier van Justitie van de kantonrechter een machtiging heeft gekregen om de schuldenaar te doen gijzelen.
4.2.
In de zaak van [eiser] heeft de Staat gemotiveerd aangegeven dat er tot op heden voor geen enkele openstaande sanctie een machtiging tot gijzeling is verzocht, laat staan is afgegeven door de kantonrechter. Dit brengt met zich dat [eiser] niet voor enige van de in het geding zijnde openstaande sancties kan worden gegijzeld. Het belang, laat staat het spoedeisend belang bij zijn vordering, ontbreekt dan ook zodat de vordering zal worden afgewezen.
4.3.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Het CJIB treft conform de toepasselijke regelgeving incassomaatregelen om sancties binnen een redelijke termijn geïnd te krijgen. Tot deze maatregelen behoort onder meer het opnemen van [eiser] in het opsporingsregister en het buiten gebruik stellen van een voertuig. Dat [eiser] hier mogelijk hinder van ondervindt, is inherent aan het niet betalen van de opgelegde sancties. Het ligt op de weg van [eiser] om de hem opgelegde sancties tijdig te voldoen.
4.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.442,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
imt