ECLI:NL:RBDHA:2018:4665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/12549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige wegens onvoldoende onderbouwd ondernemingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse man die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd om als zelfstandige te kunnen werken. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de man niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en zijn ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de man niet had aangetoond dat zijn onderneming een wezenlijk Nederlands belang diende en dat het ondernemingsplan niet voldeed aan de eisen. De man had in de bezwaarfase verschillende versies van het ondernemingsplan ingediend, maar de rechtbank vond dat deze versies niet voldoende inzicht gaven in de financiële situatie van de onderneming en dat er geen gedegen marktanalyse was gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet ter advisering aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hoefde te worden voorgelegd, omdat de aanvraag niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de man ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12549
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 april 2018 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1989, van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 augustus 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige bij [bedrijf] ” afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 22 november 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en bij brief van dezelfde datum heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 9 maart 2017 (AWB 16/27152) is dit verzoek afgewezen.
Het door eiser ingestelde bezwaar is bij besluit van 1 juni 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 29 juni 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig H. Kiciltepe, als tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en beoogt met zijn aanvraag om als zelfstandige arbeid te verrichten bij de vennootschap onder firma [bedrijf] ’. De startdatum van de onderneming is 1 maart 2016. De rechtsvorm van de onderneming is sinds 1 augustus 2016 een vennootschap onder firma. Eiser is op deze datum als vennoot toegetreden tot de onderneming. Bij zijn aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • een ondernemingsplan van [bedrijf] van 1 augustus 2016;
  • een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
  • een bachelor diploma Mechanical Engineering van 3 juni 2016.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit eisers aanvraag afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat met zijn onderneming een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Het door eiser overgelegde ondernemingsplan geeft geen goed inzicht in zijn plannen zodat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geen reële inschatting van de haalbaarheid van de plannen kan geven. Ook is het ondernemingsplan niet met bewijsstukken onderbouwd zoals omschreven in het aanvraagformulier en de documentatievereisten. In het ondernemingsplan ontbreekt een gedegen op eisers onderneming toegespitste markanalyse, onderbouwd met brongegevens. Voor zover een marktanalyse is gegeven, is deze niet onderbouwd met de benodigde documenten. Ten aanzien van het financiële deel overweegt verweerder dat wel een investeringsbegroting en exploitatiebegroting zijn overgelegd, maar dat een liquiditeitsprognose inclusief berekeningen ontbreekt. Daarnaast heeft eiser geen stukken ter onderbouwing van de financiële gegevens verstrekt. Omdat eiser in de aanvraagfase onvoldoende stukken heeft overgelegd, heeft verweerder de aanvraag niet voor advies voorgelegd aan de RVO.
3. In de bezwaarfase heeft eiser onder meer de volgende stukken overgelegd:
  • een ondernemingsplan van 1 augustus 2016 en 19 januari 2017, opgesteld door Performans Consultancy;
  • een ondernemingsplan van 4 april 2017, opgesteld door SDK Administratie & Advies;
  • overeenkomsten voor opdrachten;
  • btw-aangiften;
  • in- en verkoopfacturen;
  • contant betaalde facturen;
  • bankafschriften van de zakelijke rekening;
  • uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 20 januari 2017; en
  • jaarstukken over 2016.
4. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem heeft in de uitspraak van 9 maart 2017 (AWB 16/27152) eisers verzoek om voorlopige voorziening ingediend tijdens zijn bezwaarprocedure afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van eiser niet ter advisering hoeft te worden voorgelegd aan de RVO.
5. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft eiser geen stukken meer overgelegd.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers ondernemingsplan nog steeds niet aan de eisen voldoet. Eiser heeft in totaal drie versies van een ondernemingsplan overgelegd. In het ondernemingsplan van 4 april 2017 staat dat eiser op het punt staat om een opleiding te volgen aan het ROC voor elektromonteur op niveau 2, terwijl in het ondernemingsplan van 19 januari 2017 staat dat eiser in september 2016 wil beginnen met een masterstudie aan de TU Delft. Een verklaring hiervoor heeft eiser niet gegeven. Ook heeft eiser geen verklaring kunnen geven waarom in het ondernemingsplan van 19 januari 2017 is gesteld dat hij zich wil onderscheiden door creativiteit en dat dit niet terugkomt in het ondernemingsplan van 4 april 2017. Ook heeft eiser niet kunnen verklaren waarom in het ondernemingsplan van 19 januari 2017 staat dat een prijs wordt gehanteerd tussen de € 28,- en € 34,- per uur en in het ondernemingsplan van 4 april 2017 een prijs van € 35,- per uur. Ten aanzien van het ondernemingsplan van 4 april 2017 heeft verweerder overwogen dat eiser zijn studie, werkervaring, financiële mogelijkheden, promotie en investerings- en financieringsplan niet heeft onderbouwd. Daarnaast ontbreekt een definitieve jaarrekening over 2016 en de beschikkingen omzetbelasting. Verweerder vindt dat de door eiser in bezwaar overgelegde stukken geen afbreuk doen aan het voorgaande en heeft daarom besloten om de aanvraag niet ter advisering voor te leggen aan de RVO.
7.1
Eiser heeft aangevoerd dat het niet aan verweerder is om een inhoudelijk oordeel te geven over het ondernemingsplan en dat het aan de deskundigen van het RVO is om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
7.2
De rechtbank overweegt dat de beoordeling van verweerder alleen ziet op de vraag of de aanvraag voldoende is onderbouwd en niet een inhoudelijke toets aan het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang’ betreft. Eisers stelling kan in zoverre dan ook niet slagen. Verder is voor de beoordeling van de vraag of de aanvraag voldoende is onderbouwd, anders dan voor een inhoudelijke toets aan het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang’, geen specifieke deskundigheid ter zake vereist. De beroepsgrond faalt.
8.1
Eiser voert voorts aan dat verweerder zijn aanvraag voor advies aan de RVO had moeten voorleggen. Het ondernemingsplan voldoet aan de gestelde vereisten in het beleid en is specifiek genoeg om voor te leggen. SDK Administratie Advies heeft met eiser een gesprek gehad en daaruit is naar voren gekomen dat eiser een praktischere opleiding wilde doen in plaats van een academische. Deze informatie is ook aan bod gekomen tijdens de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, zodat verweerder van de beweegredenen van eiser op de hoogte was. Uit dit gesprek kwam ook de creativiteit van eiser naar voren waardoor de boekhouder dit in het ondernemingsplan heeft verwerkt. Doordat de prijzen in de sector waarin eiser actief is, zijn gestegen, heeft eiser in het nieuwe ondernemingsplan aangegeven dat zal worden uitgegaan van een uurtarief van € 35,-.Verder meent verweerder ten onrechte dat geen definitieve jaarrekening over 2016 is overgelegd. Er dient geen nadere handeling te worden verricht om de jaarrekening definitief te maken. Verder werpt verweerder volgens eiser ten onrechte tegen dat geen beschikkingen van de omzetbelasting zijn overgelegd. Zoals door deze rechtbank en zittingsplaats meerdere keren is overwogen geeft de belastingdienst geen aanslag naar aanleiding van btw-aangiftes. [1] Ook meent verweerder ten onrechte dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een website heeft laten ontwikkelen. De link naar de website van eiser is in het ondernemingsplan aangegeven en de website is actief. Ten slotte is het volgens eiser niet mogelijk om een gedetailleerde concurrentieanalyse te maken, omdat dat zou betekenen dat duizenden concurrenten moeten worden geanalyseerd en bepaald moet worden hoe eiser zich hierin onderscheidt van anderen.
8.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het ondernemingsplan niet volledig is en niet is onderbouwd met voldoende verifieerbare stukken. Zo is het financiering- en investeringsplan niet onderbouwd en ontbreekt een op eisers onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse. Er blijkt niet wie eisers directe concurrenten zijn en waarin eisers onderneming zich ten opzichte van die concurrenten onderscheidt. Verder heeft eiser in het ondernemingsplan niet toegelicht hoe zijn uurloon van € 35,- tot stand is gekomen. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om het ondernemingsplan te onderbouwen met de benodigde stukken om aan te tonen dat hij met zijn onderneming een wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse economie kan leveren. Daarbij mag in redelijkheid verlangd worden dat hij de aanvraag onderbouwt met voldoende objectieve, waaronder de hiervoor door verweerder aangehaalde stukken. Het betoog van eiser dat hij alle benodigde informatie heeft overgelegd slaagt dan ook niet.
9.1
Eiser voert verder aan dat het ondernemingsplan en de financiële stukken van een onderneming moeten worden gezien als communicerende vaten. Naarmate meer financiële stukken zijn overgelegd, worden minder hogere eisen gesteld aan het ondernemingsplan. Gezien de financiële stukken die eiser in deze procedure heeft overgelegd dient verweerder, voor zover hij zich op het standpunt stelt dat sprake is van een gebrekkig ondernemingsplan, minder waarde te hechten aan het ondernemingsplan. In dit kader doet eiser expliciet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar meerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. [2]
9.2
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is een toetredende vennoot. In dat geval is van belang dat wordt aangetoond dat eisers toetreding van toegevoegde waarde is voor de vennootschap. Pas dan kan immers worden beoordeeld of met eisers toetreding een wezenlijk Nederlands belang is gediend. De onderneming bestaat sinds 1 maart 2016 en eiser is op 1 augustus 2016 toegetreden. Eiser heeft in de bezwaarfase een groot aantal verkoopfacturen en pinbonnen overgelegd alsmede bankafschriften waaruit blijkt dat de meeste facturen zijn betaald, maar geen financiële stukken over de maanden december 2016 tot en met 1 juni 2017, terwijl die periode voor de beoordeling eveneens relevant is. Naar het oordeel van de rechtbank is de financiële situatie van de onderneming sinds eisers toetreding daarom onvoldoende inzichtelijk, zodat verweerder zwaar gewicht mag toekennen aan het ondernemingsplan. Ten aanzien van eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. In die zaken was de financiële situatie van de ondernemingen (meer) inzichtelijk. Eisers beroep op de RVO-adviezen van 14 december 2011 en 30 januari 2015 maakt het voorgaande niet anders, omdat niet is gebleken van gelijke gevallen. De rechtbank heeft geen inzicht in de inhoud van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het advies van 14 december 2011, zodat niet kan worden vastgesteld dat het soort en het aantal stukken hetzelfde was als in eisers geval. In de zaak die heeft geleid tot het advies van 30 januari 2015 ging het om een onderneming die vooral actief was met het storten en afwerken van betonvloeren. Daarnaast blijkt uit dat advies dat destijds een relatief groot aantal vacatures waren aangemeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen voor een functie in die branche. Van vergelijkbare omstandigheden is in dit geval dan ook geen sprake. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
10.1
Eiser voert aan dat het huidige strikte toelatingsbeleid voor Turkse ondernemers waarbij vrijwel geen enkele aanvraag van een Turkse zelfstandige ondernemer meer wordt voorgelegd aan de RVO, een aanscherping betreft van het toelatingsbeleid van Turkse zelfstandigen die ongeoorloofd is en in strijd met de zogeheten standstill-bepaling van het Turks associatierecht.
10.2
Nog los van het feit dat eiser zijn betoog dat vrijwel geen enkele aanvraag van een Turkse zelfstandige ondernemer ter advisering wordt voorgelegd, niet heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraken van 29 september 2010 [3] en van 13 november 2012 [4] afdoende antwoorden heeft gegeven op de door eiser opgeworpen rechtsvragen. De gronden van eiser die zien op de gestelde strijdigheid van het beleid van verweerder met de standstill-bepaling kunnen reeds hierom niet slagen.
11. Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord, overweegt de rechtbank ten slotte als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, wanneer uit het bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie, gelet op het bezwaarschrift dat door eiser was ingediend en hetgeen hij daarin naar voren heeft gebracht, zich hier voor. Verweerder heeft dan ook terecht van horen afgezien.
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2014 (AWB 14/10868).
2.Uitspraken van 14 maart (AWB 16/22632), 4 april 2017 (AWB 16/28646), 12 april 2017 (AWB 16/29366), 19 juli 2017 (AWB 17/1903) en 12 december 2017 (AWB 17/8829).