ECLI:NL:RBDHA:2018:4613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning en inreisverbod in het kader van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Marokkaanse man, had op 21 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven, maar deze werd afgewezen omdat hij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een geldig paspoort. Daarnaast werd er een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 11 oktober 2017, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Nederland is getrouwd met een Syrische vrouw en dat zij samen een zoon hebben. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt tussen het recht op gezinsleven van eiser en de belangen van de staat bij een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag en het inreisverbod niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. Eiser had zijn gezinsleven aangegaan terwijl zijn asielaanvraag al was afgewezen, en er waren geen objectieve belemmeringen aangetoond om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn belangenafweging en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had aangevoerd dat het belang van zijn kind centraal moest staan, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van het kind niet zodanig waren dat deze de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/15364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers,verweerder,
gemachtigde mr N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 maart 2017 tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM” afgewezen. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 11 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 5 april 2013 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen in een besluit van 19 november 2013. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 mei 2014 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 7 augustus 2014 het daartegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2. Eiser is op 7 augustus 2014 in Nederland getrouwd met [vrouw]. Zij heeft de Syrische nationaliteit en is in het bezit van een asielvergunning. Hun zoon [zoon] is geboren op [geboortedatum].
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet beschikt over een geldig paspoort. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste en ook niet voor vrijstelling van het paspoortvereiste.
4. Het bezwaar van eiser is in het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierin overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De belangenafweging valt namelijk in het nadeel van eiser uit. Eiser is het gezinsleven aangegaan op het moment dat zijn asielaanvraag al was afgewezen, zodat de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico komen. De zoon van eiser is pas geboren nadat eiser al wist dat hij Nederland moest verlaten. In het nadeel van eiser weegt ook mee dat zijn vrouw niet beschikt over een eigen inkomen. Verder is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. De afwijzing van eisers asielaanvraag staat in rechte vast en niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarnaast is hun zoon pas twee jaar oud, zodat er geen grote aanpassingsproblemen zijn bij een eventuele vestiging in Marokko. Dat eisers vrouw en kind nimmer in Marokko zijn geweest, is in de belangenafweging meegenomen, maar wordt niet doorslaggevend geacht. Eiser heeft daarnaast niet voldaan aan het paspoortvereiste en niet aangetoond dat hij daar niet aan kan komen. Tot slot is het opleggen van een inreisverbod volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser is zijn gezinsleven aangegaan tijdens rechtmatig verblijf omdat zijn asielprocedure nog liep. Eiser handhaaft zijn stelling dat hij nog steeds in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten staat, zodat er wel degelijk sprake is van een objectieve belemmering.
Verder is eiser van mening dat het belang van zijn kind centraal moet staan. Het is in zijn belang om met beide ouders in Nederland op te groeien. De toenemende rol van het belang van het kind blijkt ook uit de jurisprudentie van zowel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld het arrest El Ghatet tegen Zwitserland [1] , als van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU), bijvoorbeeld het arrest Chaves-Vilchez e.a. [2] . Eiser doet daarnaast een beroep op schending van zijn privéleven omdat hij geen hechte banden meer heeft met Marokko en inmiddels hier in Nederland is geïntegreerd.
Eiser heeft verder aangevoerd dat ook het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft zolang het inreisverbod niet van kracht is. Hij verwijst hierbij naar het arrest Ouhrami van het HvJ EU [3] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Verder staat vast dat eiser familieleven heeft met zijn vrouw en hun zoon. In geschil is dus ten eerste de vraag of eiser van het mvv-vereiste had moeten worden vrijgesteld op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
7. De rechtbank stelt voorop dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven en voor het privéleven, een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en zijn familie aan de ene kant, en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid aan de andere kant. Dit volgt uit het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland [4] van het EHRM en de jurisprudentie van de Afdeling.
8. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt verder dat van belang is ‘whether family life was created at a time when the persons involved were aware that the immigration status of one of them was such that the persistence of that family life within the host State would from the outset be precarious. Where this is the case the removal of the non-national family member would be incompatible with article 8 only in exceptional circumstances.’ (zie onder andere het arrest Nunez [5] ).
9. Verder blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 13 november 2013 [6] , dat de rechtbank vol moet toetsen of verweerder alle feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, moet de rechtbank de uitkomst van de belangenafweging door verweerder enigszins terughoudend te toetsen.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder alle revelante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat een uitzonderlijke situatie zich in dit geval niet voordoet en dat verweerder een duidelijke en gedegen belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder is niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitvalt. Dit betekent dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM.
Verweerder heeft bij het afwegen van de belangen terecht zwaar gewicht toegekend aan het feit dat eiser het gezinsleven is aangegaan, terwijl hij niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Eiser kon weten dat zijn verblijfspositie onzeker was. Zijn asielaanvraag is immers op 19 november 2013 afgewezen en zijn beroep daartegen is op 8 mei 2014 ongegrond verklaard. Verder heeft eiser zijn gezinsleven daarna zonder rechtmatig verblijf geïntensiveerd. Verweerder heeft daarnaast in het nadeel van eiser betrokken dat zijn vrouw niet voldoet aan het inkomensvereiste. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat niet gebleken is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat hij in de negatieve aandacht van de Marokkaanse autoriteiten zou staan. Verder heeft verweerder het belang van de zoon van eiser meegewogen, maar geen aanleiding gezien om zijn belang doorslaggevend te vinden. Omdat hij pas twee jaar oud is, is nog geen sprake van zodanige worteling in Nederland dat toekomstmogelijkheden elders voor hem niet aanwezig zijn.
11. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het recht op respect van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake moet zijn van banden die de vreemdeling is aangegaan met Nederland die sterker zijn dan de gebruikelijke banden. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hiervan geen sprake is. Het feit dat eiser hier inmiddels vijf jaar verblijft en vrijwilligerswerk doet, is onvoldoende om dergelijke banden aan te nemen. Hierbij is van belang dat eiser wist dat hij geen verblijfsrecht had in Nederland.
12. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder eiser geen vrijstelling van het paspoortvereiste heeft verleend omdat hij niet heeft aangetoond dat hij niet aan een paspoort kan komen. Eiser heeft dit standpunt niet gemotiveerd weersproken.
13. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het inreisverbod leidt tot inmenging van het familieleven. Maar de rechtbank deelt de mening van verweerder dat deze inmenging gerechtvaardigd is. Eiser is immers zonder mvv Nederland binnengekomen, hij heeft reeds op 19 november 2013 een terugkeerbesluit ontvangen, en hij beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Er bestaat dus het risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder is van belang dat verweerder het inreisverbod zal opheffen als eiser voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging.
Dat de duur van het opgelegde inreisverbod volgens het arrest Ouhrami pas gaat lopen op het moment dat eiser de Europese Unie heeft verlaten, betekent niet dat eiser rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft immers geen rechtmatig verblijf meer sinds vier weken na het terugkeerbesluit van 19 december 2013.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.arrest El Ghatet tegen Zwitserland van 8 november 2016 van het EHRM, zaaknr. 56971/10.
2.arrest Chavez-Vilchez e.a. van 10 mei 2017 van het HvJ EU in de zaak C-133/15.
3.arrest Ouhrami van 26 juli 2017 van het HvJ EU in de zaak C-225/16.
4.arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 van het EHRM, zaaknr. 50435/99
5.arrest Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 van het EHRM, zaaknr. 55597/09, rechtsoverwegingen 70 en 74