ECLI:NL:RBDHA:2018:4563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
NL18.4344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse staatsburger met politieke activiteiten voor de HDP en de afwijzing daarvan door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse staatsburger die betrokken was bij de Koerdische politieke partij HDP in de provincie Aksaray. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de verklaringen van eiser over bedreigingen en een arrestatiebevel niet als relevante elementen had erkend. Eiser had verklaard dat hij tijdens zijn politieke activiteiten door de politie was opgepakt en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de door eiser ingebrachte informatie geen aanleiding gaf om hem als risicogroep aan te wijzen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RCHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopBij besluit van 26 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is van Turkse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
1.2
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in het provinciaal bestuur zat van de Koerdische politieke partij HDP in de provincie Aksaray en dat op 14 oktober 2016 een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor de Turkse Staat en dat hij Turkije uit voorzorg heeft verlaten. Eiser vreest bij terugkeer gearresteerd te worden vanwege zijn politieke activiteiten.
2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit, dat hij in het provinciaal bestuur zat van de HDP in de provincie Aksaray, dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor de HDP door de politie meerdere keren werd opgepakt en meegenomen tussen de verkiezingen in 2015 en dat hij een klap op zijn hoofd heeft gekregen bij het uitdelen van brochures, waarna hij in coma raakte, geloofwaardig bevonden. Dat er een arrestatiebevel tegen eiser is uitgevaardigd acht verweerder niet geloofwaardig.
Over de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft gehad in verband met zijn functie binnen het provinciaal bestuur van de HDP, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser vanwege deze gebeurtenissen in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de bedreigingen die tegen hem zijn geuit door een lid van de afdeling terreurbestrijding van de politie en een lid van de gendarmerie, niet als een relevant element heeft vastgesteld. Eiser wijst erop op dat die bedreigingen zijn geuit wegens zijn politieke activiteiten. Hij stelt dat hij sindsdien in angst leefde. Hij vreesde elk moment opgepakt te worden, omdat het vredesproces was beëindigd en de autoriteiten waren begonnen met massale arrestaties van de bestuurders, co-voorzitters, raadsleden en parlementariërs van de HDP.
3.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de gestelde bedreigingen van eiser gezien het tijdsverloop sindsdien geen reden van het vertrek uit Turkije zijn geweest.
3.2
Volgens de Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.1, is een relevant element een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Blijkens de toelichting kan het zijn dat de vreemdeling bepaalde gebeurtenissen met elkaar in verband brengt, of een bepaalde oorzaak- en gevolgrelatie aanwijst die berust op zijn eigen veronderstellingen.
3.3
Eiser voert terecht aan dat verweerder zijn verklaringen over de bedreigingen die tegen hem zijn geuit door een lid van de afdeling terreurbestrijding van de politie en een lid van de gendarmerie voorafgaande aan de verkiezingen in 2015 ten onrechte niet als relevant element van zijn asielrelaas heeft vastgesteld. Het standpunt van verweerder dat die bedreigingen voor eiser niet de aanleiding zijn geweest voor zijn vertrek uit Turkije, maakt niet dat het geen relevant element is. Blijkens de definitie van een relevant element in de Werkinstructie 2014/10 hoeft niet elk element afzonderlijk aanleiding te hebben gevormd voor het vertrek, maar gaat het om feiten en omstandigheden die raken aan een verhaallijn die in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 EVRM. Relevant daarbij is het verband tussen de verschillende gebeurtenissen die de vreemdeling met zijn verklaringen heeft gelegd. In dit geval heeft eiser verklaard dat hij door de Turkse autoriteiten is lastiggevallen en dat hij in hun negatieve aandacht is komen te staan vanwege zijn politieke en bestuurlijke activiteiten voor de HDP, en dat hij daarin uiteindelijk aanleiding heeft gezien Turkije te verlaten. De door eiser gestelde bedreigingen, die volgens hem verband hielden met zijn activiteiten voor de HDP, zijn de eerste gebeurtenissen die passen in die verhaallijn.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de bedreigingen niet expliciet ongeloofwaardig geacht. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat hij deze verklaringen geloofwaardig acht (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2053). Vervolgens zal verweerder dit element moeten beoordelen in samenhang met de overige geloofwaardige relevante elementen om te kunnen onderzoeken of eiser de daaruit volgende risico’s bij terugkeer volgens een redelijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk heeft gemaakt (zie paragraaf 4.1 van de Werkinstructie 2014/10). Het standpunt van verweerder dat de bedreigingen vanwege het tijdsverloop geen reden van vertrek uit Turkije zijn geweest, volstaat in dat verband niet.
De beroepsgrond slaagt.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Hij wijst op het nieuwsbericht dat hij bij het nader gehoor heeft overgelegd, waaruit blijkt dat bij een politieoperatie tegen de PKK in Aksaray zeven van de veertien mensen tegen wie een arrestatiebevel is uitgevaardigd zijn opgepakt, dat de overige zeven verdachten nog gezocht worden en dat vier verdachten in het buitenland verblijven. Verder wijst hij op het nieuwsbericht van 15 oktober 2016 dat hij bij zijn zienswijze heeft overgelegd [1] , waaruit blijkt dat zeven provinciale bestuursleden van de HDP in Aksaray zijn opgepakt en dat de overige zeven bestuursleden gezocht worden door de autoriteiten.
De stelling van verweerder dat uit de nieuwsberichten niet blijkt dat vier verdachten in het buitenland verblijven, is volgens eiser onjuist. Verder is het volgens eiser onjuist dat op geen van de door eiser overgelegde stukken de naam van eiser is terug te vinden. Hij wijst op de lijst van bestuursleden van de HDP in de provincie Aksaray die hij bij het nader gehoor heeft overgelegd. Op die lijst staat zijn naam vermeld.
4.1
Verweerder heeft ter zitting zijn standpunten in het bestreden besluit dat uit de door eiser overgelegde nieuwsberichten niet blijkt dat vier verdachte leden van de HDP in het buitenland verblijven en dat de naam van eiser niet voorkomt op de door hem overgelegde lijst van bestuursleden van de HDP in de provincie Aksaray, laten vallen, omdat hij erkent dat die standpunten feitelijk onjuist zijn.
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat hij niet geloofwaardig acht dat tegen eiser een arrestatiebevel is uitgevaardigd in het bestreden besluit verder ten grondslag gelegd dat hij de wijze waarop eiser van het arrestatiebevel op de hoogte is gesteld, vaag acht, dat eiser niet kan aangeven wat de inhoud van het arrestatiebevel is en wat hem ten laste wordt gelegd en dat verweerder niet inziet waarom een arrestatiebevel tegen eiser is uitgevaardigd, omdat hij al in februari 2016 uit Turkije was vertrokken.
Die motivering is naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van de door eiser overgelegde stukken, op zichzelf onvoldoende ter onderbouwing van het standpunt van verweerder dat hij het niet aannemelijk acht dat tegen eiser een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Van belang is dat in de door eiser overgelegde nieuwsberichten staat dat tegen veertien bestuursleden van de HDP in de provincie Aksaray een arrestatiebevel is uitgevaardigd, dat zeven bestuursleden zijn gearresteerd en dat de overige zeven bestuursleden worden gezocht, waarvan er vier in het buitenland verblijven. Die informatie moet worden gezien in samenhang met de door eiser overgelegde lijst van bestuursleden van de HDP, waarop veertien namen staan vermeld, waaronder de namen van de gearresteerde bestuursleden zoals die in het nieuwsbericht van 15 oktober 2016 worden genoemd en de naam van eiser. Verweerder heeft zich daarom ten onrechte zonder nader onderzoek naar de door eiser overgelegde berichten en de overgelegde ledenlijst op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat tegen eiser een arrestatiebevel is uitgevaardigd.
De beroepsgrond slaagt.
5. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder ten onrechte actieve bestuursleden van de HDP, zoals eiser, niet heeft aangewezen als risicogroep als bedoeld in zijn beleid. Hij wijst in dat verband op de actuele mensenrechtensituatie in Turkije, en in het bijzonder de kwetsbare positie van bestuursleden, raadsleden en parlementariërs van de HDP. In juli 2015 is het vredesproces met de Koerden beëindigd, is de strijd weer opgelaaid en in juli 2016 is er een couppoging geweest. Volgens eiser wordt het land sindsdien per decreet bestuurd en er is geen sprake meer van een rechtsstaat. Volgens eiser worden massaal bestuurders en actieve leden van de HDP opgepakt en vervolgd wegens de door de overheid aan hen toegedichte lidmaatschap van de KCK/PKK.
Eiser wijst op de volgende bronnen:
- een rapport van de Schweizerische Fluchtlingshilfe van 7 juli 2017;
- een rapport van het US Department of State: ‘Country Report on Human Rights practices 2016’ over Turkije van 3 maart 2017;
- een rapport van de Europese Commissie, ‘Turkey 2016 Report’, van 9 november 2016;
- een rapport van de Norwegian Country of Origin Information Centre; ‘Tyrkia: Situasjonen for politisk aktive kurdere etter sammenbruddet av vapenhvilen meilom staten og PKK’ van 15 augustus 2017;
- een nieuwsbericht van Turkey Purge, ‘Police detain 70 HDP members, administrators in Istanbul’ van 13 februari 2017;
- informatie van VluchtelingenWerk Nederland, en de daarin genoemde bronnen, van 15 augustus 2016, 16 juni 2017 en 18 juni 2017;
- verschillende nieuwsberichten uit de periode van mei 2017 tot februari 2018 over arrestaties en detentie van bestuursleden en politici van de HDP en de DBP;
- een rapport van Stockholm Center for freedom, ‘Kurdish political movement under crackdown in Turkey; the case of the HDP’ van januari 2018;
- een uitdraai van de website van de HDP van 11 maart 2018;
- een nieuwsbericht van ANF, ‘A third of HDP members detained over last three years’, van 11 maart 2018.
5.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit actuele bronnen blijkt dat het niet duidelijk is welke HDP-leden wel en welke HDP-leden niet strafrechtelijk vervolgd worden. Verweerder wijst op de volgende bronnen:
- een nieuwsbericht van EKurd Daily, ‘Turkey briefly detaines Kurdish HDP lawmaker Ayse Acar Basaran’, van 20 januari 2017;
- een nieuwsbericht van Deutsche Welle, ‘Turkey seeking up to 142 years in jail for co-head of pro-Kurdish opposition party’, van 17 januari 2017;
- een nieuwsbericht van Hürriyet Daily News, ‘Prosecuter seeks up to 142 years in prison for jailed HDP co-chair’, van 17 januari 2017;
- een nieuws bericht van NRC Handelsblad, ‘Turkse politie pakt voltallige top pro-Koerdische HDP op’, van 4 november 2016.
Hoewel de HDP nog steeds een legale partij is en vertegenwoordigd wordt in het Turkse parlement, blijkt volgens verweerder uit de aangehaalde bronnen wel dat meerdere leden van de HDP het slachtoffer zijn geworden van arrestatie en detentie, waarvan de meesten op beschuldiging van het lid zijn van een terroristische organisatie. Verder wijst verweerder erop dat een congres van de HDP staat gepland op 11 februari 2018 in Ankara, waarin zij zullen spreken over vrede, racisme en fascisme. Uit de door eiser aangehaalde informatie van de website van de HDP blijkt niet dat het lid zijn van de HDP al voldoende is om opgepakt te worden of anderszins gevaar te lopen. Dat er prominenten van de partij zijn opgepakt en leden die worden verdacht van terroristische activiteiten na de couppoging van 2016, maakt dat volgens verweerder niet anders. Van eiser kan daarom worden verlangd dat hij zijn persoonlijke vrees voor vervolging onderbouwt en aannemelijk maakt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, gelet op zijn activiteiten voor de HDP, in de zwaarwegende negatieve aandacht staat van de autoriteiten. Uit de verklaringen van eiser blijkt volgens verweerder niet dat zijn actieve lidmaatschap bij de HDP voldoende is om opgepakt te worden en gevaar te lopen.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat hij in de aangehaalde bronnen geen aanleiding ziet om actieve bestuursleden van de HDP als risicogroep aan te wijzen, omdat uit die bronnen niet blijkt dat ieder actief lid van de HDP een risico op vervolging loopt.
5.2
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan verweerder een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan verweerder een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die door verweerder is aangewezen als een risicogroep, kan, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met een van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn hiervoor weergegeven standpunt niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in de door eiser naar voren gebrachte bronnen en de door hem zelf aangehaalde bronnen over de situatie van bestuursleden, raadsleden en parlementariërs van de HDP geen aanleiding ziet om actieve bestuursleden van de HDP, waartoe eiser behoort, als risicogroep aan te wijzen, zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 Vc. Het standpunt van verweerder dat uit de aangehaalde informatie niet blijkt dat elk lid van de HDP een risico loopt op vervolging is daartoe niet voldoende.
Eiser is provinciaal bestuurslid van de HDP in de provincie Aksaray en hij heeft betoogd dat met name actieve bestuursleden van de HDP, zoals hij, een risico lopen op vervolging. Zoals volgt uit paragraaf C2/3.2 hoeft het daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging, maar ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan verweerder een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep. Uit de aangehaalde informatie kan in elk geval worden afgeleid, zoals verweerder ook heeft onderkend, dat inmiddels een groot aantal bestuursleden, raadsleden en parlementariërs van de HDP is gearresteerd en gedetineerd, waarbij zij onder meer worden beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie. Dat de HDP een legale partij is in Turkije die ook is vertegenwoordigd in het parlement, en dat de partij kennelijk in de gelegenheid is om een congres te organiseren, maakt dat niet anders.
Verweerder stelt op zichzelf terecht dat ook in het licht van de ingebrachte informatie uit algemene bronnen van eiser kan worden verlangd dat hij zijn persoonlijke vrees voor vervolging aannemelijk maakt. Van belang is echter de vraag, gelet op de inhoud van die informatie over de risico’s voor actieve bestuursleden van de HDP, of daartoe geringe indicaties, zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 Vc, al voldoende zijn. Nu verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om actieve bestuursleden van de HDP als risicogroep aan te wijzen, heeft verweerder ook daarom, naast hetgeen hiervoor is overwogen over de door eiser ondervonden bedreigingen en zijn verklaring dat tegen hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd, niet deugdelijk gemotiveerd dat de vrees voor vervolging die eiser aan de geloofwaardige elementen van zijn relaas ontleent, niet aannemelijk is. Verweerder heeft daaraan immers hogere eisen gesteld dan dat eiser met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat zijn problemen die verband houden met zijn bestuursfunctie bij de HDP leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
De beroepsgrond slaagt.
6. Uit het voorgaande volgt al dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Daarom behoeven de overige beroepsgronden die eiser tegen het besluit heeft gericht, geen bespreking meer.
7.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank ziet geen grond om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.http://demokrasi52.com/2016/10/15/hdpye-operasyon-7-gozalti