ECLI:NL:RBDHA:2018:4554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en toepassing hardheidsclausule

Op 18 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij haar studiefinanciering was herzien van de norm van uitwonende studerende naar die van thuiswonende studerende. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende bewijs had geleverd dat zij van 1 oktober 2016 tot medio juni 2017 op het brp-adres had gewoond. De verklaringen van eiseres, haar opa en haar zwager waren consistent en overtuigend. De rechtbank concludeerde dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen voor de periode van 1 oktober 2016 tot en met juni 2017. De herziening van de studiefinanciering moest beperkt worden tot de periode van 1 juli 2017 tot de datum van inschrijving op het nieuwe adres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/8423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 30 november 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar opa en haar zwager. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber, [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Bij bericht van 9 september 2016 is aan eiseres studiefinanciering toegekend vanaf 1 oktober 2016, naar de norm van uitwonende studerende. Het aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) opgegeven woonadres is [adres] te [woonplaats] .
Op dit adres staat eiseres sinds 12 september 2016 ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen (hierna ook: BRP-adres).
2. Op 4 september 2017 is door controleurs van DUO in het kader van een controle een huisbezoek uitgevoerd op voornoemd adres. Van dit huisbezoek is een rapport opgemaakt.
3. Bij bericht van 29 september 2017 is de hoogte van de studiefinanciering van eiseres per 1 oktober 2016 aangepast naar de norm van thuiswonende studerende. De teveel uitgekeerde studiefinanciering ad € 2.492,52 wordt verrekend met de nog door eiseres te ontvangen studiefinanciering.
4. Bij brief van 6 oktober 2017 heeft verweerder zijn voornemen aangekondigd om aan eiseres een boete van 50% van de teveel toegekende studiefinanciering op te leggen.
5. Bij brief van 18 oktober 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de herziening en het voornemen.
Geschil6. In geschil is of verweerder terecht de studiefinanciering van eiseres vanaf 1 oktober 2016 heeft omgezet naar de norm van thuiswonende studerende.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van haar eigen verklaring staat vast dat eiseres op het moment van de controle op 4 september 2017 niet (meer) woonachtig was op het brp-adres. Deze erkenning leidt ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 in beginsel tot de vaststelling dat eiseres ook in de periode voorafgaande aan het onderzoek niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Dit neemt niet weg dat verweerder aanleiding moet zien voor toepassing van de hardheidsclausule indien eiseres onomstotelijk heeft bewezen in (een deel van) die periode wél op het brp-adres te hebben gewoond. (vgl. Centrale Raad van Beroep, uitspraken van 2 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1146, en 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:860).
8. Van de studerende die dit bewijs moet leveren, worden bewijsmiddelen verlangd die zodanig overtuigend zijn, dat zij, ook als zij in onderlinge samenhang worden bezien, de conclusie rechtvaardigen dat de studerende in (een deel van) de periode voorafgaande aan de controle wel op het brp-adres moet hebben gewoond.
Eiseres heeft in dit verband verklaard dat haar zus en haar zwager medio 2017 een nieuwe woning hadden betrokken die zo groot was dat eiseres bij hen kon komen wonen. Dat heeft eiseres ook gedaan. Eiseres heeft zich alleen niet direct laten inschrijven op dat nieuwe adres, omdat zij ervan uitging dat het niet uitmaakte of zij bij haar opa of haar zus stond ingeschreven, omdat zij immers toch uitwonende bleef.
Ter zitting heeft eiseres haar opa en haar zwager tot bijstand meegenomen. Zij hebben ter zitting het woord gevoerd en de verklaring van eiseres bevestigd.
De zwager heeft daarbij verklaard dat hij en zijn vrouw, de zus van eiseres, eind april 2017 zijn verhuisd en dat eiseres in juni bij hen is komen wonen.
De opa van eiseres heeft verklaard dat medio 2016 zijn zoon is gescheiden en daarom geen woning had en dus zijn kleindochter (eiseres) ook niet. Daarom is eiseres op dat moment bij hen komen wonen. De grootouders konden hun (klein)kinderen immers niet voor de deur laten staan. Toen de oudste zus van eiseres een nieuwe woning kreeg die veel ruimer was, is zij verhuisd. Dat is in juni 2017 gebeurd. Daarom waren er in de woning van opa ook niet veel spullen meer van eiseres.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd en verklaard het vereiste bewijs heeft geleverd dat zij van 1 oktober 2016 tot medio juni 2017 op het brp-adres heeft gewoond. De eigen verklaring van eiseres is consistent en overtuigend, evenals die van haar opa en haar zwager. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding aan die verklaringen te twijfelen, mede in het licht van de omstandigheid dat opa ook tijdens het huisbezoek consistent verklaart over de reden van inwoning en verhuizing naar de zus van eiseres en er geen geheim van maakte dat de aangetroffen spullen vooral van de vader waren aangezien eiseres inmiddels vooral bij haar zus verbleef en zij wel een eigen kamer had, maar het tweepersoonsbed inmiddels was verhuisd.
Dit komt overeen met de verklaring van eiseres dat zij in de zomer van 2017 is verhuisd naar de woning van haar zus aan het Van der Wolfwater 10 in Den Haag die kort daarvoor met de zwager een nieuwe woning had betrokken.
Nu naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast staat dat eiseres tot medio juni 2017 op het brp-adres heeft gewoond, had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen ten aanzien van de periode 1 oktober 2016 tot en met juni 2017 en de herziening van de studiefinanciering van eiseres moeten beperken tot de periode van 1 juli 2017 tot aan de datum dat eiseres is ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu de rechtbank niet over de benodigde gegevens beschikt om zelf in de zaak te voorzien, zal de zaak worden teruggewezen naar verweerder, om met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Proceskosten11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.