ECLI:NL:RBDHA:2018:4502
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Servische nationaliteit, had geen rechtmatig verblijf in Nederland en had ook geen aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Het primaire besluit tot oplegging van het terugkeerbesluit vond plaats op 6 juli 2017, waarbij eiser een vertrektermijn van 28 dagen werd gegeven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat het terugkeerbesluit disproportioneel en onevenredig was en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn individuele omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet in verzuim was geweest met betrekking tot het betalen van griffierecht, waardoor het beroep ontvankelijk was. Vervolgens heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder het feit dat eiser op 6 juli 2017 was gehoord. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat het terugkeerbesluit in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat het terugkeerbesluit rechtmatig was opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.