ECLI:NL:RBDHA:2018:4476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend op basis van haar relatie met een referent die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in staat was haar identiteit aan te tonen, wat een vereiste is voor de aanvraag van een mvv. De minister had eerder de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs van identiteit en de onduidelijkheid over de relatie tussen eiseres en referent.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en dat de verklaringen van referent inconsistent waren. Eiseres voerde aan dat het onredelijk was om het ontbreken van documenten tegen haar te gebruiken, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had besloten dat de identiteit niet was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond en dat de minister terecht had afgezien van een identificerend interview.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank oordeelt gelet op de beschikbare gegevens dat eiseres, zoals door haar verzocht, wordt vrijgesteld van het betalen van griffierecht.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Eritrese nationaliteit. [referent] (hierna: referent) is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Eritrese nationaliteit. Referent heeft op 1 juni 2015 voor eiseres een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de identiteit van eiseres niet is aangetoond. Daarnaast acht verweerder het niet aannemelijk dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen referent en eiseres. Referent heeft niet eenduidig en consistent verklaard over het ontstaan van de gestelde relatie en de periode waarin er is samengewoond. Nu eiseres alleen al vanwege het niet aantonen van haar identiteit niet in aanmerking komt voor een mvv in het kader van nareis, heeft een identificerend interview om de gezinsband vast te stellen, achterwege kunnen blijven.
5. Eiseres voert in beroep aan dat er nog altijd geen document ter onderbouwing van haar identiteit overgelegd is, omdat referent geen contact meer heeft kunnen krijgen met eiseres. Zij is gedeporteerd van Soedan naar Eritrea. Eiseres meent dat het onredelijk en onjuist is om het ontbreken van documenten met betrekking tot de identiteit tegen te werpen. Verder meent eiseres dat wel degelijk sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen haar en referent. Uit de stukken blijkt niet dat tegenstrijdig is verklaard over de huisvesting. Eiseres meent voorts dat geen sprake is van tegenstrijdigheden omtrent de datum van verloving. Vluchtelingenwerk in het AZC [plaats] heeft dit niet goed verwoord in de beantwoording van de vragen over de feitelijke gezinsband. Eiseres en referent zijn verloofd en eiseres meent dat niet valt in te zien waarom hierin geen reden wordt gezien om aan te nemen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Eiseres meent voorts dat niet valt in te zien waarom verweerder geen identificerend interview heeft gehouden met betrokkenen waar het gaat om de vaststelling van de identiteit, nationaliteit en familierechtelijke relatie. Tot slot meent eiseres dat zij en referent ten onrechte niet in de bezwaarfase zijn gehoord.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
7. Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), onder het kopje ‘Feitelijke gezinsband’, voor zover hier van belang, verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, van de Vw 2000, als de echtgenote of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn echtgenote of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van echtgenote of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning.
7.1
Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000, onder het kopje ‘Huwelijk en partnerschap’ verleent verweerder uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.
7.2
Op grond van paragraaf C1/4.4.6 van de Vc 2000, zoals dat gold ten tijde van belang (vóór 1 januari 2018), moet de vreemdeling die een mvv op grond van nareis asiel wil, zijn identiteit en de gestelde familierelatie aantonen. Dit moet door het overleggen van onder meer een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont. Als de vreemdeling dat document niet over kan leggen, moet hij aannemelijk maken dat het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document niet aan hem is toe te rekenen, moet hij zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat eiseres geen enkel document ter onderbouwing van haar identiteit heeft overgelegd. Eiseres en referent hebben gesteld dat referent geen contact meer met eiseres heeft kunnen krijgen omdat zij vanuit Soedan zou zijn gedeporteerd naar Eritrea. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij gedeporteerd zou zijn. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat referent reeds op 1 juni 2015 de aanvraag voor een mvv in het kader van nareis heeft ingediend en daarmee ruimschoots de tijd heeft gehad om een document ter onderbouwing van de identiteit te overleggen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband niet is aangetoond. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat referent tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de datum van kennismaking en verloving en over het moment waarop eiseres en referent zijn gaan samenwonen. De stelling van eiseres, dat de tegenstrijdigheid in de verlovingsdatum is gelegen in een fout van een medewerker van Vluchtelingenwerk van AZC [plaats], overtuigt niet.
10. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het houden van een gehoor op de ambassade, reeds nu de identiteit van eiseres niet is aangetoond.
11. Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is met verweerder in het verweerschrift van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase.
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.