ECLI:NL:RBDHA:2018:4476
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend op basis van haar relatie met een referent die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in staat was haar identiteit aan te tonen, wat een vereiste is voor de aanvraag van een mvv. De minister had eerder de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs van identiteit en de onduidelijkheid over de relatie tussen eiseres en referent.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en dat de verklaringen van referent inconsistent waren. Eiseres voerde aan dat het onredelijk was om het ontbreken van documenten tegen haar te gebruiken, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had besloten dat de identiteit niet was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond en dat de minister terecht had afgezien van een identificerend interview.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.