ECLI:NL:RBDHA:2018:4467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Eritrees gezin. De eisers, bestaande uit eiser 1, eiser 2, eiseres en eiser 3, hebben een aanvraag ingediend voor nareis om bij referente te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond en dat er geen identificerende documenten waren overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden, aangezien eisers in bewijsnood verkeerden en niet in staat waren om de benodigde documenten te verkrijgen van de Eritrese autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet alleen op het ontbreken van bewijsstukken gebaseerd mocht zijn, en dat de eisers niet zonder meer recht hadden op de mvv, maar dat de afwijzing van de aanvraag niet zonder meer als de enige juiste conclusie kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
[eiser 3], eiser 3, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eisers ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Ter zitting zijn referente en M. Hussein als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] 1989 en stelt de echtgenoot van referente te zijn. Eiser 2, eiseres en eiser 3 zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2003, [geboortedatum] 2006 en [geboortedatum] 2009. Eiser 2, eiser 3 en eiseres stellen de broers en zus van referente en haar pleegkinderen te zijn. Allen hebben de Eritrese nationaliteit. Referente is op 31 oktober 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 15 december 2015 namens eisers de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag wat betreft eiser 1 afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie met referente niet is aangetoond, geen identificerend document is overgelegd en niet is gebleken dat sprake is van bewijsnood. Wat betreft eiser 2, eiseres en eiser 3 is de aanvraag afgewezen, omdat geen identificerende documenten noch een voogdijverklaring zijn overgelegd en niet is gebleken dat zij in bewijsnood verkeren. Daarnaast behoorden eiser 2, eiseres en eiser 3 ook niet feitelijk tot het gezin van referente. Van een relatie tussen pleegouder en pleegkind is geen sprake, nu de biologische ouders ten tijde van binnenkomst van referente in Nederland nog in leven waren en in staat waren het ouderlijk gezag uit te oefenen.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eisers stellen zich op het standpunt dat referente en eiser 1 een rechtsgeldig kerkelijk huwelijk hebben gesloten. Het standpunt van verweerder dat een kerkelijk huwelijk dient te worden ingeschreven in de Zoba/Kababi om als rechtsgeldig te kunnen worden aangemerkt, is inmiddels verlaten. Voorts hebben eisers in bezwaar uitgelegd waarom zij geen identificerende documenten kunnen overleggen. Eisers verkeren in bewijsnood ten aanzien van het verkrijgen van deze documenten. Zij kunnen zich niet tot de Eritrese autoriteiten wenden en dit kan ook niet van hen worden gevergd. In dit verband verwijzen eisers naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Er is ook niemand anders die namens hen documenten zou kunnen verkrijgen, omdat dit tot onoverkomelijke problemen kan leiden met de Eritrese overheid. Eiser 2, eiseres en eiser 3 zijn de pleegkinderen van referente, omdat hun ouders niet voor hen kunnen zorgen en de zorg door referente wordt verleend. Een voogdijverklaring is er niet, nu dit niet gebruikelijk is in de plaats waar eisers wonen. Niet valt in te zien dat verweerder geen identificerend interview met eisers en referente heeft gehouden om de identiteit, nationaliteit en de familierechtelijke relatie vast te stellen. Tot slot zijn eisers van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is slechts sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
5.2.
In aanmerking wordt genomen dat eisers geen officiële bewijsstukken hebben overgelegd waaruit hun identiteit en de gezinsband met referente blijkt, maar in bezwaar wel verklaringen hebben gegeven voor het feit dat zij deze bewijsstukken niet hebben overgelegd en niet alsnog kunnen overleggen. Eisers voeren aan dat zij in bewijsnood verkeren ten aanzien van het verkrijgen van deze documenten. Gelet op omstandigheid dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 14 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13124) prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld over de reikwijdte van het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn dat een beslissing tot afwijzing van het verzoek om gezinshereniging niet louter gebaseerd mag zijn op het ontbreken van bewijsstukken, is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat het bezwaar niet tot een ander oordeel had kunnen leiden. De rechtbank overweegt evenwel dat weliswaar niet zonder meer op voorhand gesteld kan worden dat eisers gelet op de door hen ingebrachte feiten en omstandigheden zonder meer recht hebben op een mvv, maar daar tegenover staat dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de conclusie van verweerder dat het bezwaar ongegrond diende te worden verklaard, de enige juiste is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
6. Het beroep is reeds daarom gegrond wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder alsnog dient te horen in bezwaar. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
8. Aan eisers is bij brief van 6 oktober 2017 medegedeeld dat de rechtbank vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Het beroep op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht wordt hierbij definitief gehonoreerd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.