ECLI:NL:RBDHA:2018:4426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
C/09/538755 / KG RK 17-1507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in procedure tot beëindiging gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft verzoekster, wonende in België, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.M.M. Engbers, de behandelend rechter in een procedure tot beëindiging van haar gezag over haar twee minderjarige kinderen. Het wrakingsverzoek is ingediend op basis van vermeende partijdigheid van de rechter, waarbij verzoekster stelde dat de rechter zich vooringenomen had opgesteld door een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te behandelen dat volgens haar ernstige tekortkomingen vertoonde. Verzoekster voerde aan dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en dat zij onterecht geen inzage in het volledige dossier had gekregen. Daarnaast werd gesteld dat de rechter onredelijk doorgevraagd had naar privézaken en haar persoonlijke mening had geuit zonder verificatie van de gegevens van jeugdzorg.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze voornamelijk betrekking hebben op procedurele beslissingen die in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs dat de gewraakte rechter zich partijdig had opgesteld of zich vooringenomen had uitgelaten. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, evenals het verzoek om de gewraakte rechter onder ede te horen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/43
zaak-/rekestnummer: C/09/538755 / KG RK 17-1507
zaaknummer hoofdzaken: JE FA RK 17-2951, JE RK 17-1405 en JE RK 17-1510
datum beschikking: 16 april 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] , België,
verzoekster;
strekkende tot wraking van:
mr. E.M.M. Engbers,
rechter in de rechtbank Den Haag,
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland;
- [vader] , de vader.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak betreft een verzoek tot beëindiging van het gezag van verzoekster over haar twee minderjarige kinderen.
Verzoekster heeft in die procedure de behandelend rechter, mr. E.M.M. Engbers, gewraakt.
De eerste mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2017. Ter zitting heeft verzoekster de rechters van de wrakingskamer gewraakt. Dit wrakingsverzoek is bij beschikking van 10 januari 2018 afgewezen, waarbij tevens aan verzoekster een wrakingsverbod is opgelegd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 5 april 2018 is het onderzoek in de zaak voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het behandelen van het wrakingsverzoek op 30 oktober 2017. Verzoekster is verschenen en heeft het verzoek toegelicht. De rechter is, zoals eerder reeds schriftelijk aangekondigd, niet verschenen. Belanghebbenden zijn evenmin verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Door de gewraakte rechter is ten onrechte een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming behandeld, terwijl dit rapport ernstige tekortkomingen vertoont. Door dit rapport niet op voorhand terzijde te schuiven, heeft de gewraakte rechter zich vooringenomen getoond. Ook is door de rechtbank inzage in het complete dossier geweigerd, dan wel te laat mogelijk gemaakt. Voorts heeft de rechter het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Daarnaast weigert de rechter aan waarheidsvinding te doen door kritiekloos af te gaan op beweringen van andere betrokkenen. Daarbij is door de rechter bij het plannen van een nieuwe zittingsdatum onvoldoende rekening gehouden met de verhinderdagen van verzoekster en werd hierbij onredelijk doorgevraagd naar privézaken, waarbij publiekelijk antwoord van verzoekster geëist werd. Ook heeft de rechter haar persoonlijke mening geuit zonder verificatie van de gegevens van jeugdzorg. Door de procedurele gang van zaken is gebleken dat de rechter verzoekster stelselmatig in een ongunstige positie plaatst en is de onpartijdigheid van de gewraakte rechter aangetast.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De rechter berust niet in de wraking en meent dat geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor haar onpartijdigheid in het geding is. Een inhoudelijk oordeel over de inhoud en bruikbaarheid van het betreffende rapport kan niet op voorhand worden gegeven, maar pas na alle partijen hierover te hebben gehoord. Het reeds op voorhand buiten beschouwing laten van stukken die op de voorgeschreven wijze bij de rechtbank zijn ingediend, is in strijd met de goede procesorde. Voorts voert de gewraakte rechter aan dat zij aan een inhoudelijke behandeling niet is toegekomen, waardoor het standpunt van verzoekster dat de rechter weigert aan waarheidsvinding te doen, prematuur en onjuist is. Met betrekking tot het plannen van een nieuwe zittingsdatum stelt de gewraakte rechter in lijn met het procesreglement te hebben gehandeld, waarbij tevens rekening is gehouden met de verhinderdagen van verzoekster. De overige gronden zijn door verzoekster niet of onvoldoende onderbouwd waardoor de gewraakte rechter geen inhoudelijke reactie kan geven.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden zoals door verzoekster naar voren gebracht, voor zover onderbouwd, vooral betrekking hebben op de procedurele gang van zaken tijdens en rond de rechtszaak. Dergelijke processuele beslissingen kunnen niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden, nu deze in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Alleen indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat het hier gaat om beslissingen waarmee verzoekster het om haar moverende redenen niet eens is, is duidelijk maar dit kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.
5.4.
Ook overigens is de wrakingskamer niet gebleken dat de gewraakte rechter zich op enig moment partijdig heeft opgesteld, dan wel zich vooringenomen heeft uitgelaten jegens verzoekster. Dit volgt niet uit de processen-verbaal van de zittingen van 24 en 28 augustus 2017 of uit hetgeen overigens door verzoekster naar voren is gebracht. Dat verzoekster mogelijk een andere beleving heeft van de gehele procedure, is gezien de aard van de zaak, niet ondenkbaar. Het betreft immers een voor haar ingrijpende procedure waarbij veel op het spel staat. Deze persoonlijke beleving vormt echter, zonder concrete en verifieerbare onderbouwing, geen rechtvaardiging voor de (objectieve) vaststelling van (enige schijn van) partijdigheid bij de gewraakte rechter.
5.5.
Verzoekster heeft schriftelijk voorafgaand aan en ter zitting van 30 oktober 2017 verzocht de gewraakte rechter onder ede te horen ten einde aan te tonen dat zij heeft gelogen over de gang van zaken tijdens de terechtzittingen van 24 en 28 augustus 2017.
De wrakingskamer overweegt dat het uitgangspunt voor de vaststelling van de gang van zaken tijdens een terechtzitting het hiervan opgemaakte proces-verbaal vormt. Daarbij wordt benadrukt dat een proces-verbaal een verkorte en zakelijke weergave betreft. De wrakingskamer ziet in hetgeen door verzoekster in dit verband naar voren is gebracht geen aanleiding de door de griffier en de gewraakte rechter opgestelde processen-verbaal voor onjuist of onwaar te houden en daarmee geen reden voor het onder ede horen van de gewraakte rechter. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Door verzoekster zijn daarnaast tijdens de eerste mondelinge behandeling op 30 oktober 2017 zeer ernstige beschuldigingen aan het adres van de gewraakte rechter geuit. Deze zijn echter op geen enkele wijze nader onderbouwd met enige objectieve en verifieerbare stukken. Ze leveren evenmin een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de gewraakte rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot het onder ede horen van de gewraakte rechter af;
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het onderzoek in de zaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• belanghebbenden in de hoofdzaak:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland;
- [vader] ;
• de gewraakte rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.G.M. van Rens, mr. D.G.J. Dop en
mr. T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier voorzitter