Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelde de beroepen van eisers tegen de besluiten van 9 januari 2018, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. Tijdens de zitting op 6 februari 2018 zijn eisers niet verschenen, noch hun gemachtigde, die zich had afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken, wat door verweerder is bevestigd. Dit leidde tot de vraag of eisers nog procesbelang hadden bij hun beroep.
De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde, kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat er geen rechtens te beschermen belangen meer waren bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
Daarom heeft de rechtbank de beroepen van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.