ECLI:NL:RBDHA:2018:410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor in het buitenland wonende gepensioneerde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 januari 2018, staat de buitenlandbijdrage van eiseres centraal, die in Italië woont en een invaliditeitspensioen ontvangt vanuit Nederland. Eiseres is door het Zorginstituut Nederland als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft recht op zorg in Italië. De rechtbank behandelt de vraag of eiseres gehouden is een buitenlandbijdrage te betalen aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK), dat de verantwoordelijkheden van het Zorginstituut Nederland heeft overgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiseres over 2015 een buitenlandbijdrage van € 129,72 verschuldigd is, die later is herzien naar € 104,08. De rechtbank stelt vast dat de bijdrage dwingend is voorgeschreven door de relevante Europese en Nederlandse regelgeving, waaronder de Verordening EG 883/2004 en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de bijdrage, maar de rechtbank concludeert dat de berekening van de bijdrage correct is uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de woonlandfactor voor Italië. De rechtbank wijst erop dat de buitenlandbijdrage maandelijks wordt ingehouden op de uitkering van eiseres en dat de bijdrage niet rechtstreeks aan Italië wordt overgemaakt, maar via het Zorgverzekeringsfonds wordt afgedragen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2243

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats] eiseres,

en
het Centraal Administratie Kantoor (CAK), als rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

Vanaf 1 januari 2017 oefent het CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Bij besluit van 18 augustus 2016 (primair besluit I) heeft verweerder de voorlopige jaarafrekening 2015 van eiseres vastgesteld en de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) over 2015 bepaald op € 129,72.
Bij besluit van 6 september 2016 (primair besluit II) heeft verweerder de voorlopige buitenlandbijdrage over 2015 herzien en vastgesteld op € 104,08.
Bij besluit van 9 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft het beroepschrift ter behandeling aan de rechtbank Den Haag doorgestuurd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1953 en woont sinds 18 november 2015 in Italië. Zij ontvangt een invaliditeitspensioen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uit Nederland van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres is op grond van artikel 69, eerste lid, van de Zvw door het Zorginstituut Nederland per 18 november 2015 als verdragsgerechtigde aangemerkt. Op grond van de Verordening EG 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo 883/2004) heeft zij recht op zorg in Italië ten laste van Nederland. De verzekeringsinstelling in Italië ([verzekeringsinstelling]) heeft door middel van het formulier [formulier] op 11 maart 2016 bevestigd dat eiseres recht heeft op medische zorg in Italië.
1.2
Bij primair besluit I heeft verweerder eiseres ingevolge de Zvw een voorlopige buitenlandbijdrage over het jaar 2015 opgelegd van € 129,72. Bij primair besluit II heeft verweerder die voorlopige bijdrage over 2015 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 104,08. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiseres gehouden is met ingang van december 2015 ingevolge de Zvw een buitenlandbijdrage te betalen. Zij woont met ingang van 18 november 2015 in Italië en ontvangt een uitkering ingevolge de WAO vanuit Nederland. Daarom is Nederland, aldus verweerder, ingevolge de Vo 883/2004 verantwoordelijk voor de zorgkosten van eiseres in Italië en is eiseres ingevolge de Zvw op haar beurt gehouden verweerder een bijdrage te betalen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd bezwaar te hebben tegen het betalen van een buitenlandbijdrage naast de inhouding die het Uwv al op haar uitkering doet vanwege de Zvw. Verweerder zegt verantwoordelijk te zijn voor haar zorgkosten. Eiseres wil daarom weten waar de door haar betaalde bijdrage blijft, op welke bankrekening die in Italië wordt gestort. Eiseres stelt dat de Italiaanse zorgverzekeringen niet met de Nederlandse zijn te vergelijken en dat haar familie haar daarom in Italië bijstaat.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep. Verweerder heeft ter zitting een afschrift van zijn besluit van 24 februari 2017 overgelegd. Met dit besluit heeft verweerder aan eiseres de definitieve jaarafrekening van 2015 bekend gemaakt. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van de in dit beroep aan de orde zijnde voorlopige jaarafrekening, nu de jaarafrekening inmiddels definitief is vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Op grond van de voorlopige jaarafrekening heeft eiseres een betalingsverplichting ten aanzien van de verschuldigde buitenlandbijdrage. De voorlopige jaarafrekening is dan ook gericht op rechtsgevolg en daardoor een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar en beroep openstaat. Deze betalingsverplichting vervalt niet met de definitieve jaarafrekening (zie daartoe de uitspraak van de CRvB van 18 september 2013; ECLI:NL:CRVB:2013:1784).
Verweerder heeft bovendien ter zitting verklaard dat indien de rechtbank zou oordelen dat de voorlopige jaarafrekening onjuist zou zijn, dit ook gevolgen zou hebben voor de definitieve jaarafrekening. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep.
4.1
Op dit beroep zijn de Vo 883/2004, de Zvw en de Regeling zorgverzekering van toepassing.
Ingevolge artikel 24 van Vo 883/2004 heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
Ingevolge artikel 30 van Vo 883/2004 mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling Zorgverzekering.
4.2
De rechtbank heeft hiervoor in overweging 4.1 de in dit geval relevante Europese en Nederlandse regels uiteengezet. Uit die regels vloeit naar het oordeel van de rechtbank dwingend voort dat eiseres over 2015 een buitenlandbijdrage aan verweerder is verschuldigd. De stelling van eiseres dat de besluitvorming rondom het vaststellen van die bijdrage en de inning ervan voor haar niet overzichtelijk is geweest, is mogelijk invoelbaar, maar kan niet tot het oordeel leiden dat eiseres geen buitenlandbijdrage over 2015 aan verweerder zou zijn verschuldigd, dit is immers dwingendrechtelijk voorgeschreven. Dat eiseres zich door het opleggen van de buitenlandbijdrage in haar vrijheid beperkt voelt, leidt evenmin tot die conclusie. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat haar positie als Nederlandse onderdaan in het buitenland ongunstiger is dan die van Nederlandse ingezetenen, wijst de rechtbank erop dat Nederlandse ingezetenen gehouden zijn zich ingevolge de Zvw tegen ziektekosten te verzekeren en daarvoor een premie te betalen. Die zal in de regel, gezien de berekeningsgrondslag niet lager uitvallen dan de buitenlandbijdrage die eiseres moet betalen.
4.3
In artikel 6.3.1, eerste lid van de Regeling zorgverzekering is vastgelegd hoe de buitenlandbijdrage wordt berekend. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld door de berekeningsgrondslag te vermenigvuldigen met de zogeheten woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde zorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. De woonlandfactor voor Italië bedroeg, ten tijde van belang, 0,5569.
4.4
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het zorgstelsel van Italië niet met het Nederlandse is te vergelijken en dat haar familie in Italië haar daarom bijstaat. Voor zover zij hiermee heeft willen stellen dat de kwaliteit van de zorg die zij in Italië krijgt voor de bijdrage die zij verschuldigd is, lager is dan de Nederlandse, wijst de rechtbank erop dat de verschillen in de Europese zorgstelsels in de Regeling zorgverzekering zijn verdisconteerd in de woonlandfactor. Verweerder heeft terecht de buitenlandbijdrage vermenigvuldigd met de woonlandfactor, zodat eiseres verhoudingsgewijs voor de Italiaanse zorg (bijna de helft) minder betaalt dan zij voor zorg in Nederland zou moeten betalen.
4.5
De Zvw-buitenlandbijdrage wordt maandelijks ingehouden op de uitkering of het pensioen van een belanghebbende. De desbetreffende uitkeringsinstantie verzorgt in opdracht van het CAK de maandelijkse inhouding (in het geval van eiseres: het Uwv) en draagt het ingehouden bedrag af aan het CAK. Dit staat in artikel 6.3.2 van de Regeling zorgverzekering. Verweerder heeft de voorlopige buitenlandbijdrage over 2015 achteraf aan eiseres opgelegd door middel van een eenmalige naheffing in 2016. Op grond van artikel 6.3.3 van de Regeling zorgverzekering mocht verweerder in dit geval een voorlopige naheffing opleggen. Eiseres heeft aangevoerd te willen weten wat er met haar bijdrage gebeurt. Verweerder heeft uitgelegd dat die bijdrage wordt afgedragen aan het Zorgverzekeringsfonds. Vervolgens rekent verweerder de door eiseres gemaakte zorgkosten na afloop van het jaar met Italië af. De buitenlandbijdrage wordt op zichzelf niet doorbetaald aan Italië, aldus verweerder.
4.6
Eiseres heeft ten slotte ter zitting nog betoogd dat zij door verweerders werkwijze enige tijd in 2015 niet voor ziektekosten verzekerd is geweest. Dit betoog leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten de vraag of dit standpunt gevolgen zou kunnen hebben voor de vaststelling van de buitenlandbijdrage, heeft eiseres dit niet onderbouwd en gaat de rechtbank hieraan voorbij.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, voorzitter, en mr. H.P.M. Meskers en mr. L. Koper, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.