ECLI:NL:RBDHA:2018:409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
C-09-510891-HA ZA 16-567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van derde tot verklaring over derdenbeslag en betaling aan schuldeiser

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 17 januari 2018 vonnis gewezen in een geschil tussen Nijman Advertising B.V. en een derde, aangeduid als [gedaagde]. De procedure betreft de verplichting van [gedaagde] om te verklaren over een derdenbeslag dat door Nijman is gelegd op de gelden van Elsbroek, een vennootschap waarvan [gedaagde] de enige aandeelhouder is. Nijman had eerder een vordering op Elsbroek en heeft op 10 november 2012 derdenbeslag gelegd op de gelden die [gedaagde] onder zich heeft. [gedaagde] heeft echter nagelaten om binnen de wettelijk vereiste termijn een verklaring af te leggen over de getroffen vorderingen en zaken.

Nijman vorderde in deze procedure onder andere dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, als ware hij zelf de schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim verkeerde, maar oordeelde dat hij alsnog aan zijn verplichting om te verklaren had voldaan. De rechtbank heeft de vordering van Nijman om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom afgewezen, maar heeft wel bepaald dat [gedaagde] het bedrag van € 246.381, dat door het beslag is getroffen, aan Nijman moet afgeven. Dit bedrag is gebaseerd op de rekening-courantschuld van [gedaagde] aan Elsbroek op het moment van beslaglegging.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vordering van Nijman op Elsbroek hoger is dan de rekening-courantschuld van [gedaagde] op het moment van beslaglegging, maar dat de na de beslaglegging toegenomen schuld niet onder het beslag valt. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.549,58, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/510891 / HA ZA 16-567
Vonnis van 17 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIJMAN ADVERTISING B.V.,
gevestigd te Hillegom,
eiseres,
advocaat mr. R. Sekeris te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse.
Partijen zullen hierna Nijman en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van Nijman van 10 mei 2016 met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 29 juni 2016 met producties;
  • het tussenvonnis van 13 juli 2016 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 december 2016;
  • de akte overlegging producties met toelichting en tevens akte houdende vermeerdering van eis van Nijman van 18 januari 2017;
  • de akte van antwoord van [gedaagde] van 31 januari 2017 met producties;
  • de akte van Nijman van 15 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 19 september 2012 van deze rechtbank (in een geschil omtrent de exploitatie van zgn. Nijntje strandpalen) is de Beheermaatschappij Elsbroek B.V. (hierna Elsbroek) op vordering van Nijman in een vrijwaringsprocedure veroordeeld om aan Nijman te voldoen het bedrag waartoe Nijman in de hoofdprocedure is veroordeeld met
inbegrip van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens is Elsbroek in de kosten van de vrijwaringsprocedure veroordeeld. De door Nijman in de vrijwaringsprocedure jegens [gedaagde] (en zijn echtgenote en zijn zoon) ingestelde vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.2.
[gedaagde] is enig aandeelhouder van Elsbroek.
2.3.
Nijman heeft op basis van voormeld vonnis thans een vordering op Elsbroek van
€ 254.055,30, nog te vermeerderen met rente en kosten.
2.4.
Op 10 november 2012 heeft Nijman onder [gedaagde] , ten laste van Elsbroek, executoriaal derdenbeslag gelegd op alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn en die [gedaagde] onder zich heeft en/of uit een rechtsverhouding onder zich zal of mocht verkrijgen ten behoeve van Elsbroek, zulks om tot verhaal te komen voor de vordering van Nijman op Elsbroek uit hoofde van voormeld vonnis.
2.5.
[gedaagde] heeft niet binnen vier weken na het leggen van het beslag aan Nijman verklaring gedaan van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen, zoals artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) vereist.
2.6.
Op 23 oktober 2013 heeft Nijman aan [gedaagde] een ingebrekestelling gestuurd en gesommeerd om binnen acht dagen alsnog een derdenverklaring af te leggen. Ook hieraan heeft [gedaagde] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Nijman vordert thans
primair, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor (onder hem ten laste van Elsbroek executoriaal derden)beslag is gelegd, zijnde € 254.055,30 vermeerderd met rente en kosten, als ware hij daarvan zelf de schuldenaar, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II-III met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding en in de nakosten; en
subsidiair:
I [gedaagde] te veroordelen tot het doen van een met redenen omklede verklaring ex artikel 477a Rv. en tot nakoming van de verplichting ex artikel 477a lid 4 Rv. van
€ 246.381, zijnde de verplichting die Elsbroek op dat moment had op [gedaagde] en zoals daarvan blijkt uit de jaarstukken;
II-II met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding en in de nakosten.
3.2.
Nijman voert daartoe kort gezegd aan dat [gedaagde] voorafgaand aan de procedure niet heeft verklaard zodat hij in verzuim verkeert om te verklaren, zoals artikel 476a Rv. vereist. [gedaagde] moet ingevolge artikel 477a lid 1 Rv. als derdebeslagene worden veroordeeld tot betaling als ware hij zelf schuldenaar, dan wel alsnog een verklaring afleggen. Voor zover [gedaagde] met hetgeen hij in de procedure heeft aangevoerd aan zijn verplichting te verklaren heeft voldaan, geldt dat Elsbroek een vordering had op [gedaagde] uit rekening-courant en dat [gedaagde] hierover had moeten verklaren. Daarom verzoekt Nijman de rechtbank te bepalen welk bedrag door het beslag is getroffen en vordert zij, naar de rechtbank begrijpt, [gedaagde] te veroordelen om dat bedrag aan Nijman af te geven.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit geding moet allereerst worden beoordeeld of [gedaagde] ex artikel 477a lid 1 Rv. jegens Nijman gehouden is het door de oorspronkelijk schuldenaar van Nijman, Elsbroek, aan Nijman verschuldigde bedrag zelf te voldoen, dan wel of [gedaagde] alsnog moet worden veroordeeld de in artikel 476a Rv. bedoelde verklaring aan Nijman af te leggen. De rechtbank beantwoordt deze vragen ontkennend. Zij licht dat als volgt toe.
4.2.
Hoewel uit de vaststaande feiten (2.5-2.6) volgt dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure in verzuim verkeerde, heeft hij met hetgeen hij in deze procedure naar voren heeft gebracht en heeft verklaard, alsnog voldaan aan zijn verplichting te verklaren, zoals bedoeld in artikel 476a Rv. De vordering om [gedaagde] te veroordelen de door Elsbroek verschuldigde hoofdsom te betalen als ware hij daarvan zelf de schuldenaar zal daarom worden afgewezen.
4.3.
Bij akte vermeerdering van eis heeft Nijman voorts verzocht om te bepalen welk bedrag door het beslag is getroffen en gevorderd om [gedaagde] te veroordelen dat bedrag aan Nijman af te geven. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat in de jaarstukken van Elsbroek van 2012 is opgenomen dat Elsbroek een vordering had op [gedaagde] uit rekening-courant van
€ 246.381 en dat in de jaarstukken van 2013 een rekening-courantschuld is opgenomen van € 352.674.
4.5.
[gedaagde] heeft bij akte echter ten verwere aangevoerd dat de in de jaarrekeningen van Elsbroek genoemde rekening-courantverhouding
niet bestaat, omdat Elsbroek de rekening-courantverhouding heeft gecedeerd aan [X] B.V. Nijman heeft dit verweer gemotiveerd bestreden.
4.6.
De rechtbank gaat aan het verweer van [gedaagde] voorbij. Nog daargelaten dat [gedaagde] een ongedateerde en niet-ondertekende akte van cessie in het geding heeft gebracht (die zou zijn opgesteld in 2016, terwijl volgens de jaarstukken van 2015 van Elsbroek de cessie al in 2015 zou hebben plaatsgevonden), zodat de rechtbank niet van een rechtsgeldige cessie kan uitgaan, volgt uit artikel 475h lid 1 Rv. dat deze cessie niet aan Nijman kan worden tegengeworpen. De cessie zou immers hebben plaatsgevonden ruim nadat het derdenbeslag (op 10 november 2012) is gelegd.
4.7.
Verder heeft [gedaagde] een beroep op verrekening gedaan in verband met de nagenoemde, aan Elsbroek toekomende, vordering. Hij heeft voorts betoogd dat Nijman misbruik van recht maakt, doordat Elsbroek een vordering van minimaal € 273.951 op Nijman heeft en dat Elsbroek jegens Nijman een beroep op verrekening toekomt. Nijman heeft, in de wetenschap dat zij zelf reeds een schuld van vergelijkbare omvang aan Elsbroek had, beslag gelegd onder een derde ( [gedaagde] ) en [gedaagde] daarmee onnodig op kosten gejaagd met deze procedure, met het enkele doel om [gedaagde] , die geen partij is in de kwestie tussen Elsbroek en Nijman, te schaden. Ook dit een en ander heeft Nijman gemotiveerd betwist.
4.8.
De rechtbank gaat aan het beroep op verrekening voorbij. [gedaagde] kan zich, in zijn verhouding tot Nijman, niet beroepen op een eventueel aan Elsbroek, in
haarverhouding met Nijman, toekomende verrekeningsbevoegdheid. Van misbruik van recht is evenmin geen sprake. Immers, tussen partijen staat vast dat Nijman uit hoofde van het onder 2.1 genoemde vonnis een vordering op Elsbroek heeft, dat Elsbroek in gebreke is aan Nijman te betalen, alsmede dat ten tijde van het (ten laste van Elsbroek) leggen van het derdenbeslag onder [gedaagde] , Elsbroek op [gedaagde] een substantiële vordering uit rekening-courant had. Overigens heeft Nijman voorts gemotiveerd bestreden dat Elsbroek een verrekenbare vordering op haar heeft, en is het aan Elsbroek om een eventuele vordering op Nijman te innen, dan wel om opheffing van het onder [gedaagde] ten laste van haar gelegde derdenbeslag te verzoeken. Aldus kan niet worden geoordeeld dat Nijman deze procedure enkel heeft aangespannen om [gedaagde] te schaden. Het betoog van [gedaagde] wordt verworpen.
4.9.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank bepalen welk bedrag door het derdenbeslag is getroffen (de vordering die aan Elsbroek toekomt). Zij zal [gedaagde] veroordelen tot de afgifte van dat bedrag aan Nijman (ten behoeve van Elsbroek).
4.10.
Niet weersproken is dat Nijman thans een vordering heeft op Elsbroek van
€ 254.055,30, nog te vermeerderen met rente en kosten. Op 10 november 2012 is derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] . Vaststaat dat eind 2012 de rekening-courantschuld van [gedaagde] aan Elsbroek € 246.381 bedroeg. Gesteld noch gebleken is dat deze schuld op 10 november 2012 lager of hoger was. Daarmee is in elk geval het bedrag van € 246.381 door het derdenbeslag getroffen.
4.11.
Echter, volgens de jaarstukken van Elsbroek is de rekening-courantschuld van [gedaagde] na de beslaglegging op 10 november 2012 (in 2013) verder opgelopen tot € 352.674. Nu de vordering van Nijman op Elsbroek hoger is dan de rekening-courantschuld op 10 november 2012, moet worden beoordeeld of ook de na de beslaglegging toegenomen rekening-courantschuld onder het derdenbeslag is komen te vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. In zoverre is immers sprake van een toekomstige vordering (van Elsbroek op [gedaagde] ), die weliswaar voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding tussen Elsbroek en [gedaagde] (de rekening-courantverhouding), maar die daaruit
niet rechtstreeksvoortvloeit als vereist door art. 475 lid 1 Rv. Immers, daarvoor is/zijn nog (een) apart(e) wilsbesluit(en) (te weten opname(n) door [gedaagde] ) nodig geweest. Dit betekent dat het door Nijman gevorderde zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld en voor het overige zal worden afgewezen.
4.12.
De gevorderde incassokosten zullen, als niet onderbouwd, worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, welke aan de zijde van Nijman tot op heden worden begroot op:
- exploit € 94,08
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat € 3.552,50 (2,5 punt × tarief V à € 1.421)
- totaal € 7.549,58
4.14.
De proceskostenveroordeling levert ook voor de nakosten een executoriale titel op (vergelijk HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116), zodat deze kosten niet apart in het dictum zullen worden opgenomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot de afgifte - ten behoeve van Elsbroek - aan Nijman van een bedrag van € 246.381;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Nijman tot op heden begroot op € 7.549,58, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1308